Bestellen (bestellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van bestellen (bestellen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Bestellen (bestellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: De stad en het dorp (De stad en het dorp)

Les 39: Eten bestellen en uit eten gaan (Eten bestellen en uit eten gaan)

Infinitiv Partizip
Bestellen (bestellen) bestellt (besteld)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Nederlands Nederlands
(ich) bestelle ik bestel
(du) bestellst jij bestelt
(er/sie/es) bestellt hij/zij/het bestelt
(wir) bestellen wij bestellen
(ihr) bestellt jullie bestellen
(sie) bestellen zij bestellen

Präteritum 

Nederlands Nederlands
(ich) bestellte ik bestelde
(du) bestelltest jij bestelde
(er/sie/es) bestellte hij bestelde/zij bestelde/het bestelde
(wir) bestellten wij bestelden
(ihr) bestelltet jullie bestelden
(sie) bestellten zij bestelden

Perfekt 

Nederlands Nederlands
(ich) habe bestellt ik heb besteld
(du) hast bestellt jij hebt besteld
(er/sie/es) hat bestellt hij/zij/het heeft besteld
(wir) haben bestellt wij hebben besteld
(ihr) habt bestellt jullie hebben besteld
(sie) haben bestellt zij hebben besteld

Plusquamperfekt 

Nederlands Nederlands
(ich) hatte bestellt ik had besteld
(du) hattest bestellt jij had besteld
(er/sie/es) hatte bestellt hij/zij/het had besteld
(wir) hatten bestellt wij hadden besteld
(ihr) hattet bestellt jullie hadden besteld
(sie) hatten bestellt zij hadden besteld

Futur I 

Nederlands Nederlands
ich werde bestellen ik zal bestellen
du wirst bestellen jij zult bestellen
er/sie/es wird bestellen hij/zij/het zal bestellen
wir werden bestellen wij zullen bestellen
ihr werdet bestellen jullie zullen bestellen
sie werden bestellen zij zullen bestellen

Futur II 

Nederlands Nederlands
(ich) werde bestellt haben ik zal besteld hebben
(du) wirst bestellt haben jij zult besteld hebben
(er/sie/es) wird bestellt haben hij/zij/het zal besteld hebben
(wir) werden bestellt haben wij zullen besteld hebben
(ihr) werdet bestellt haben jullie zullen besteld hebben
(sie) werden bestellt haben zij zullen besteld hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Nederlands Nederlands
(ich) bestellte ik bestelde
(du) bestelltest jij zou bestellen
(er/sie/es) bestellte hij/zij/het zou bestellen
(wir) bestellten wij zouden bestellen
(ihr) bestelltet jullie zouden bestellen
(sie) bestellten zij zouden bestellen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Nederlands Nederlands
(ich) hätte bestellt ik zou besteld hebben
(du) hättest bestellt jij zou besteld hebben
(er/sie/es) hätte bestellt hij/zij/het zou besteld hebben
(wir) hätten bestellt wij zouden besteld hebben
(ihr) hättet bestellt jullie zouden besteld hebben
(sie) hätten bestellt zij zouden besteld hebben

Imperativ

Imperativ 

Nederlands Nederlands
Bestellen! jij bestelt