Einladen (uitnodigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van einladen (uitnodigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Einladen (uitnodigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

Les 44: Freitagabend (Vrijdagavond uit)

Infinitiv Partizip
Einladen (uitnodigen) eingeladen (uitgenodigd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) lade ein ik nodig uit
(du) lädst ein jij nodigt uit
(er/sie/es) lädt ein hij/zij/het nodigt uit
(wir) laden ein wij nodigen uit
(ihr) ladet ein jullie nodigen uit
(sie) laden ein zij nodigen uit

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) lud ein ik nodigde uit
(du) ladest ein/du ladt ein jij nodigde uit
(er/sie/es) lud ein hij/zij/het nodigde uit
(wir) luden ein wij nodigden uit
(ihr) ludet ein jullie nodigden uit
(sie) luden ein zij nodigden uit

Perfekt 

Duits Nederlands

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte eingeladen ik had uitgenodigd
(du) hattest eingeladen jij had uitgenodigd
(er/sie/es) hatte eingeladen hij/zij/het had uitgenodigd
(wir) hatten eingeladen wij hadden uitgenodigd
(ihr) hattet eingeladen jullie hadden uitgenodigd
(sie) hatten eingeladen zij hadden uitgenodigd

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde einladen ik zal uitnodigen
du wirst einladen jij zult uitnodigen
er/sie/es wird einladen hij/zij/het zal uitnodigen
wir werden einladen wij zullen uitnodigen
ihr werdet einladen jullie zullen uitnodigen
sie werden einladen zij zullen uitnodigen

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde eingeladen haben ik zal uitgenodigd hebben
(du) wirst eingeladen haben jij zult uitgenodigd hebben
(er/sie/es) wird eingeladen haben hij/zij/het zal uitgenodigd hebben
(wir) werden eingeladen haben wij zullen uitgenodigd hebben
(ihr) werdet eingeladen haben jullie zullen uitgenodigd hebben
(sie) werden eingeladen haben zij zullen uitgenodigd hebben

Konjunktiv II

Missing tense!

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte eingeladen ik zou uitgenodigd hebben
(du) hättest eingeladen jij zou uitgenodigd hebben
(er/sie/es) hätte eingeladen hij/zij/het zou uitgenodigd hebben
(wir) hätten eingeladen wij zouden hebben uitgenodigd
(ihr) hättet eingeladen jullie zouden uitgenodigd hebben
(sie) hätten eingeladen zij zouden hebben uitgenodigd

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Einlade! Jij uitnodigen