(Sich) entspannen (ontspannen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!

Vervoeging van (sich) entspannen (ontspannen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Objekte und Personen beschreiben (Objecten en mensen beschrijven)

Les 29: Körperliche Zustände und Empfindungen (Fysieke toestanden en sensaties)

Infinitiv	Partizip
(Sich) entspannen (ontspannen)	entspannt (ontspannen)

Werkwoordstijden

Duits	Nederlands
(ich) habe mich entspannt	ik heb me ontspannen
(du) hast dich entspannt	jij hebt je ontspannen
(er/sie/es) hat sich entspannt	hij/zij/het heeft zich ontspannen
(wir) haben uns entspannt	wij hebben ons ontspannen
(ihr) habt euch entspannt	jullie hebben je ontspannen
(sie) haben sich entspannt	zij hebben zich ontspannen

Duits	Nederlands
(ich) hatte mich entspannt	ik had me ontspannen
(du) hattest dich entspannt	jij had je ontspannen
(er/sie/es) hatte sich entspannt	hij/zij/het had zich ontspannen
(wir) hatten uns entspannt	wij hadden ons ontspannen
(ihr) hattet euch entspannt	jullie hadden zich ontspannen
(sie) hatten sich entspannt	zij hadden zich ontspannen

Duits	Nederlands
(ich) werde mich entspannen	Ik zal me ontspannen
(du) wirst dich entspannen	jij zult ontspannen
(er/sie/es) wird sich entspannen	hij/zij/het zal zich ontspannen
(wir) werden uns entspannen	wij zullen ons ontspannen
(ihr) werdet euch entspannen	jullie zullen zich ontspannen
(sie) werden sich entspannen	zij zullen ontspannen

Duits	Nederlands
(ich) werde mich entspannt haben	ik zal ontspannen hebben
(du) wirst dich entspannt haben	jij zult je ontspannen hebben
(er/sie/es) wird sich entspannt haben	hij/zij/het zal zich ontspannen hebben
(wir) werden uns entspannt haben	wij zullen ons ontspannen hebben
(ihr) werdet euch entspannt haben	jullie zullen ontspannen hebben
(sie) werden sich entspannt haben	zij zullen ontspannen hebben

Duits	Nederlands
(ich) würde mich entspannen	ik zou ontspannen
(du) würdest dich entspannen	jij zou ontspannen
(er/sie/es) würde sich entspannen	hij/zij/het zou zich ontspannen
(wir) würden uns entspannen	wij zouden ons ontspannen
(ihr) würdet euch entspannen	jullie zouden ontspannen
(sie) würden sich entspannen	zij zouden ontspannen

Duits	Nederlands
(ich) hätte mich entspannt	ik zou me ontspannen
(du) hättest dich entspannt	jij zou je ontspannen
(er/sie/es) hätte sich entspannt	hij/zij/het zou ontspannen hebben
(wir) hätten uns entspannt	wij zouden ontspannen
(ihr) hättet euch entspannt	jullie zouden zich ontspannen hebben
(sie) hätten sich entspannt	zij zouden zich ontspannen hebben

Duits	Nederlands
Entspanne dich!	ontspan je