Fernsehen (tv-kijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van fernsehen (tv-kijken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Fernsehen (tv-kijken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Tag für Tag (Dag tot dag)

Les 16: Tägliche Routine (Dagelijkse routines)

Infinitiv Partizip
Fernsehen (tv-kijken) ferngesehen (tv gekeken)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) sehe fern ik kijk tv
(du) siehst fern jij kijkt tv
(er/sie/es) sieht fern hij/zij/het kijkt tv
(wir) sehen fern wij kijken tv
(ihr) seht fern jullie kijken tv
(sie) sehen fern zij kijken tv

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) sah fern ik keek tv
(du) sahst fern jij keek tv
(er/sie/es) sah fern hij/zij/het keek tv
(wir) sahen fern wij keken tv
(ihr) saht fern jullie keken tv
(sie) sahen fern zij keken tv

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe ferngesehen ik heb tv gekeken
(du) hast ferngesehen jij hebt tv gekeken
(er/sie/es) hat ferngesehen hij/zij/het heeft tv gekeken
(wir) haben ferngesehen wij hebben tv gekeken
(ihr) habt ferngesehen jullie hebben tv gekeken
(sie) haben ferngesehen zij hebben tv gekeken

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte ferngesehen ik had tv gekeken
(du) hattest ferngesehen jij had tv gekeken
(er/sie/es) hatte ferngesehen hij/zij/het had tv gekeken
(wir) hatten ferngesehen wij hadden tv gekeken
(ihr) hattet ferngesehen jullie hadden tv gekeken
(sie) hatten ferngesehen zij hadden tv gekeken

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde fernsehen ik zal tv-kijken
du wirst fernsehen jij zult tv-kijken
er/sie/es wird fernsehen hij/zij/het zal tv-kijken
wir werden fernsehen wij zullen tv-kijken
ihr werdet fernsehen jullie zullen tv-kijken
sie werden fernsehen zij zullen tv-kijken

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde ferngesehen haben ik zal tv gekeken hebben
du wirst ferngesehen haben jij zult tv gekeken hebben
er/sie/es wird ferngesehen haben hij/zij/het zal tv hebben gekeken
wir werden ferngesehen haben wij zullen tv gekeken hebben
ihr werdet ferngesehen haben jullie zullen tv hebben gekeken
sie werden ferngesehen haben zij zullen tv gekeken hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) führe fern/fernsehen würde ik zou tv-kijken
(du) führest fern/fernsehen würdest jij zou tv-kijken
(er/sie/es) führe fern/fernsehen würde hij/zij/het zou tv-kijken
(wir) führen fern/fernsehen würden wij zouden tv-kijken
(ihr) führet fern/fernsehen würdet jullie zouden tv-kijken
(sie) führen fern/fernsehen würden zij zouden tv-kijken

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte ferngesehen ik zou tv hebben gekeken
(du) hättest ferngesehen jij zou tv-kijken
(er/sie/es) hätte ferngesehen hij/zij/het zou tv gekeken hebben
(wir) hätten ferngesehen wij zouden tv gekeken hebben
(ihr) hättet ferngesehen jullie zouden tv gekeken hebben
(sie) hätten ferngesehen zij zouden tv gekeken hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
FERNSEHE! kijk tv