Mitkommen (meekomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van mitkommen (meekomen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Mitkommen (meekomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

Les 40: Sport und Bewegung (Sport en beweging)

Infinitiv Partizip
Mitkommen (meekomen) mitgekommen (meegekomen)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) komme mit ik kom mee
(du) kommst mit jij komt mee
(er/sie/es) kommt mit hij/zij/het komt meekomen
(wir) kommen mit wij komen mee
(ihr) kommt mit jullie komen meekomen
(sie) kommen mit zij komen mee

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) kam mit ik kwam mee
(du) kamst mit jij kwam mee
(er/sie/es) kam mit hij/zij/het kwam mee
(wir) kamen mit wij kwamen mee
(ihr) kamt mit jullie kwamen mee
(sie) kamen mit zij kwamen mee

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) bin mitgekommen ik ben meegekomen
(du) bist mitgekommen jij bent meegekomen
(er/sie/es) ist mitgekommen hij/zij/het is meegekomen
(wir) sind mitgekommen wij zijn meekomen
(ihr) seid mitgekommen jullie zijn meegekomen
(sie) sind mitgekommen zij zijn meegekomen

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
ich war mitgekommen ik was meegekomen
du warst mitgekommen jij was meegekomen
er/sie/es war mitgekommen hij/zij/het was meegekomen
wir waren mitgekommen wij waren meegekomen
ihr wart mitgekommen jullie waren meegekomen
sie waren mitgekommen zij waren meegekomen

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde mitkommen ik zal meekomen
(du) wirst mitkommen jij zult meekomen
(er/sie/es) wird mitkommen hij/zij/het zal meekomen
(wir) werden mitkommen wij zullen meekomen
(ihr) werdet mitkommen jullie zullen meekomen
(sie) werden mitkommen zij zullen meekomen

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde mitgekommen sein ik zal zijn meegekomen
(du) wirst mitgekommen sein jij zult zijn meegekomen
(er/sie/es) wird mitgekommen sein hij/zij/het zal zijn meegkomen
(wir) werden mitgekommen sein wij zullen zijn meegekomen
(ihr) werdet mitgekommen sein jullie zullen zijn meegekomen
(sie) werden mitgekommen sein zij zullen zijn meegekomen

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) käme mit ik zou meekomen
(du) kämest mit/kämest mit jij zou meekomen
(er/sie/es) käme mit hij/zij/het zou meekomen
(wir) kämen mit wij zouden meekomen
(ihr) kämet mit jullie zouden meekomen
(sie) kämen mit zij zouden meekomen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte mitgekommen ik zou zijn meegekomen
(du) hättest mitgekommen jij zou zijn meegekomen
(er/sie/es) hätte mitgekommen hij/zij/het zou meekomen
(wir) hätten mitgekommen wij zouden zijn meegekomen
(ihr) hättet mitgekommen jullie zouden meekomen
(sie) hätten mitgekommen zij zouden zijn meegekomen

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Komme mit! kom mee