A1.40: Sport en beweging

Sport und Bewegung

Deze les leert je Duitse bijwoorden van frequentie zoals 'immer' (altijd), 'oft' (vaak), 'manchmal' (soms) en 'selten' (zelden), toegepast op sportactiviteiten zoals 'Fußball spielen' en 'schwimmen'.

Woordenschat (19)

 Das Gewicht: Het gewicht (Duits)

Das Gewicht

Show

Het gewicht Show

 Der Ball: De bal (Duits)

Der Ball

Show

De bal Show

 Der Sport: de sport (Duits)

Der Sport

Show

De sport Show

 Der Fußball: Het voetbal (Duits)

Der Fußball

Show

Het voetbal Show

 Fahrrad fahren: Fietsen (Duits)

Fahrrad fahren

Show

Fietsen Show

 Fit sein: fit zijn (Duits)

Fit sein

Show

Fit zijn Show

 Das Tennis: Het tennis (Duits)

Das Tennis

Show

Het tennis Show

 Das Training: De training (Duits)

Das Training

Show

De training Show

 Tanzen (dansen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Tanzen

Show

Dansen Show

 Schwimmen (zwemmen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Schwimmen

Show

Zwemmen Show

 Mitkommen (meekomen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Mitkommen

Show

Meekomen Show

 Laufen (lopen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Laufen

Show

Lopen Show

 Joggen (joggen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Joggen

Show

Joggen Show

 Der Basketball: de basketbal (Duits)

Der Basketball

Show

De basketbal Show

 Die Leichtathletik: atletiek (Duits)

Die Leichtathletik

Show

Atletiek Show

 Das Turnen: Turnen (Duits)

Das Turnen

Show

Turnen Show

 Das Boxen: Het boksen (Duits)

Das Boxen

Show

Het boksen Show

 Das Karate: Het karate (Duits)

Das Karate

Show

Het karate Show

 Sport machen: sporten (Duits)

Sport machen

Show

Sporten Show

Oefeningen

Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.

Oefening 1: Zinnen herschikken

Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.

Toon antwoorden
1.
am Wochenende. | Ich mache | Meistens jogge | ich im | Park. | immer Sport
Ich mache immer Sport am Wochenende. Meistens jogge ich im Park.
(Ik doe altijd aan sport in het weekend. Meestal jog ik in het park.)
2.
der Stadt? | oft Fußball | Freunden in | Spielst du | mit deinen
Spielst du oft Fußball mit deinen Freunden in der Stadt?
(Speel je vaak voetbal met je vrienden in de stad?)
3.
manchmal im | schön ist. | See, wenn | das Wetter | Ich schwimme
Ich schwimme manchmal im See, wenn das Wetter schön ist.
(Ik zwem soms in het meer, als het mooi weer is.)
4.
Hause Training. | aber wir | Wir gehen | fast nie | machen zu | ins Fitnessstudio,
Wir gehen fast nie ins Fitnessstudio, aber wir machen zu Hause Training.
(We gaan bijna nooit naar de sportschool, maar we doen thuis training.)
5.
Boxen? Ich | lernen. | tanze selten, | aber ich | Magst du | möchte es
Magst du Boxen? Ich tanze selten, aber ich möchte es lernen.
(Hou je van boksen? Ik dans zelden, maar ik wil het leren.)
6.
ich oft | Fahrrad, um | Nach der | bleiben. | Arbeit fahre | fit zu
Nach der Arbeit fahre ich oft Fahrrad, um fit zu bleiben.
(Na het werk fiets ik vaak om fit te blijven.)

Oefening 2: Een woord matchen

Instructie: Kom de vertalingen overeen

Ich spiele oft Fußball nach der Arbeit mit meinen Freunden. (Ik speel vaak voetbal na het werk met mijn vrienden.)
Manchmal schwimme ich im See, wenn das Wetter schön ist. (Soms zwem ik in het meer, als het weer mooi is.)
Ich mache immer Sport am Wochenende im Park. (Ik sport altijd in het weekend in het park.)
Sie geht fast nie zum Karate, weil sie Tennis lieber mag. (Ze gaat bijna nooit naar karate, omdat ze tennis liever mag.)

Oefening 3: Clusteren van woorden

Instructie: Orden de woorden in de categorieën: sportsoorten of sportapparaten.

Sportarten

Sportgeräte

Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin

Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.

1

Schwimmen


Zwemmen

2

Fahrrad fahren


Fietsen

3

Das Training


De training

4

Der Ball


De bal

5

Laufen


Lopen

Übung 5: Gespreksoefening

Anleitung:

  1. Noem de sport en zeg of je deze in een team (of paar) doet of alleen. (Noem de sport en zeg of je het in teamverband (of als duo) of alleen doet.)
  2. Doe je aan sport? Hoe vaak? (Doe je aan sport? Hoe vaak?)
  3. Hou je van sport kijken? (Hou je van sport kijken?)

Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten

Voorbeeldzinnen:

Volleyball ist ein Mannschaftssport.

Volleybal is een teamsport.

Schwimmen ist ein Einzelsport.

Zwemmen is een individuele sport.

Als Sport mache ich Boxen.

Als sport doe ik aan boksen.

Ich spiele gerne Tennis. Ich spiele jeden Mittwoch und Samstag Tennis.

Ik speel graag tennis. Ik speel elke woensdag en zaterdag tennis.

Ich schaue nicht gerne Sport. Ich werde müde.

Ik kijk niet graag naar sport. Ik word er moe van.

Ich schaue gerne Basketballspiele.

Ik kijk graag naar basketbalwedstrijden.

...

Oefening 6: Gesprekskaarten

Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.

Oefening 7: Meerkeuze

Instructie: Kies de juiste oplossing

1. Ich ___ immer joggen, weil ich fit sein möchte.

(Ik ___ altijd joggen, omdat ik fit wil zijn.)

2. Du ___ oft mit zum Basketballtraining nach der Arbeit.

(Jij ___ vaak mee naar de basketbaltraining na het werk.)

3. Er ___ manchmal im Schwimmbad, wenn das Wetter gut ist.

(Hij ___ soms in het zwembad als het weer goed is.)

4. Wir ___ gestern Fußball spielen gewesen und hatten viel Spaß.

(Wij ___ gisteren gaan voetballen en hadden veel plezier.)

Oefening 8: Sport en beweging in het dagelijks leven

Instructie:

Am Samstag (Sein - Perfekt) ich mit meiner Freundin im Park. Wir (Spielen - Perfekt) gespielt Basketball, und danach (Schwimmen - Präsens) ich oft im Schwimmbad. Sie (Mitkommen - Präsens) mit manchmal, aber heute nicht. Nach dem Sport (Laufen - Präsens) ich gerne eine Runde zum Entspannen. Ich (Sein - Perfekt) danach immer sehr fit und glücklich.


Op zaterdag ben (Zijn - Voltooid Tegenwoordige Tijd) ik met mijn vriendin in het park. We hebben gespeeld (Spelen - Voltooid Tegenwoordige Tijd) basketbal, en daarna zwem (Zwemmen - Tegenwoordige Tijd) ik vaak in het zwembad. Zij komt mee (Meekomen - Tegenwoordige Tijd) soms, maar vandaag niet. Na het sporten loop (Lopen - Tegenwoordige Tijd) ik graag een rondje om te ontspannen. Ik ben (Zijn - Voltooid Tegenwoordige Tijd) daarna altijd erg fit en gelukkig.

Werkwoordschema's

Sein - Zijn

Perfekt

  • ich bin gewesen
  • du bist gewesen
  • er/sie/es ist gewesen
  • wir sind gewesen
  • ihr seid gewesen
  • sie/Sie sind gewesen

Spielen - Spelen

Perfekt

  • ich habe gespielt
  • du hast gespielt
  • er/sie/es hat gespielt
  • wir haben gespielt
  • ihr habt gespielt
  • sie/Sie haben gespielt

Schwimmen - Zwemmen

Präsens

  • ich schwimme
  • du schwimmst
  • er/sie/es schwimmt
  • wir schwimmen
  • ihr schwimmt
  • sie/Sie schwimmen

Mitkommen - Meekomen

Präsens

  • ich komme mit
  • du kommst mit
  • er/sie/es kommt mit
  • wir kommen mit
  • ihr kommt mit
  • sie/Sie kommen mit

Laufen - Lopen

Präsens

  • ich laufe
  • du läufst
  • er/sie/es läuft
  • wir laufen
  • ihr lauft
  • sie/Sie laufen

Oefening 9: Adverbien der Häufigkeit

Instructie: Vul het juiste woord in.

Grammatica: Bijwoorden van frequentie

Toon vertaling Toon antwoorden

nie, selten, fast nie, immer, fast immer, manchmal

1.
Ich tanze ..., weil ich es nicht gut kann.
(Ik dans nooit, omdat ik het niet goed kan.)
2.
Ich spiele ... Tennis, weil ich es überhaupt nicht mag.
(Ik speel nooit tennis omdat ik het helemaal niet leuk vind.)
3.
Ich fahre ... mit meiner Freundin Fahrrad, nie allein.
(Ik fiets altijd met mijn vriendin, nooit alleen.)
4.
Ich gehe ... Schwimmen. Ich schwimme nur, wenn ich nicht zum Boxen gehen kann.
(Ik ga bijna nooit zwemmen. Ik zwem alleen als ik niet kan gaan boksen.)
5.
Meine Freunde gehen freitags ... zum Training. Nur ganz selten haben sie keine Zeit.
(Mijn vrienden gaan bijna altijd vrijdags naar de training. Ze hebben zelden geen tijd.)
6.
Am Wochenende gehe ich ... joggen, sonst fühle ich mich nicht gut.
(In het weekend ga ik altijd joggen, anders voel ik me niet goed.)
7.
Ich mache eigentlich Karate, aber ... boxe ich auch.
(Ik doe eigenlijk karate, maar soms bokst ik ook.)
8.
Ich verpasse das Training nur sehr .... Eigentlich nur, wenn ich krank bin.
(Ik mis de training maar heel zelden. Eigenlijk alleen als ik ziek ben.)

Grammatica

We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!

Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les

Sein zijn

perfekt

Duits Nederlands
(ich) bin gewesen ik ben geweest
(du) bist gewesen jij bent geweest
(er/sie/es) ist gewesen hij/zij/het is geweest
(wir) sind gewesen wij zijn geweest
(ihr) seid gewesen jullie zijn geweest
(sie) sind gewesen zij zijn geweest

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Spielen spelen

perfekt

Duits Nederlands
(ich) habe gespielt ik heb gespeeld
(du) hast gespielt jij hebt gespeeld
(er/sie/es) hat gespielt hij/zij/het heeft gespeeld
(wir) haben gespielt wij hebben gespeeld
(ihr) habt gespielt jullie hebben gespeeld
(sie) haben gespielt zij hebben gespeeld

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Schwimmen zwemmen

prasens

Duits Nederlands
ich schwimme ik zwem
du schwimmst jij zwemt
er/sie/es schwimmt hij/zij/het zwemt
wir schwimmen wij zwemmen
ihr schwimmt jullie zwemmen
sie schwimmen zij zwemmen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Mitkommen meekomen

prasens

Duits Nederlands
(ich) komme mit ik kom mee
(du) kommst mit jij komt mee
(er/sie/es) kommt mit hij/zij/het komt meekomen
(wir) kommen mit wij komen mee
(ihr) kommt mit jullie komen meekomen
(sie) kommen mit zij komen mee

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Laufen lopen

prasens

Duits Nederlands
(ich) laufe ik loop
(du) läufst jij loopt
(er/sie/es) läuft hij/zij/het loopt
(wir) laufen wij lopen
(ihr) lauft jullie lopen
(sie) laufen zij lopen

Oefeningen en voorbeeldzinnen

Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!

Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.

Schrijf je nu in!

Sport en lichaamsbeweging - Bijwoorden van frequentie

Deze les richt zich op het uitbreiden van je Duits door te leren hoe je bijwoorden van frequentie gebruikt in de context van sport en lichaamsbeweging. Je leert niet alleen essentiële sportgerelateerde woorden en uitdrukkingen, maar ook hoe je kunt aangeven hoe vaak je bepaalde activiteiten uitvoert.

Belangrijkste lesonderdelen

  • Bijwoorden van frequentie: woorden zoals immer (altijd), meistens (meestal), oft (vaak), manchmal (soms), selten (zelden), en fast nie (bijna nooit) worden gebruikt om de frequentie van sporten te beschrijven.
  • Handige zinnen: voorbeelden zoals "Ich mache immer Sport am Wochenende" (Ik sport altijd in het weekend) en "Wir gehen fast nie ins Fitnessstudio" (We gaan bijna nooit naar de sportschool) laten zien hoe je deze bijwoorden natuurlijk kunt toepassen.
  • Sportwoorden en -uitrusting: woorden als das Boxen (boksen), das Tennis (tennis), der Ball (bal) en das Fahrrad (fiets) worden ingedeeld in categorieën zodat je sportgerelateerde woordenschat overzichtelijk leert.

Dialogen en praktijk

Je oefent met korte dialogen, bijvoorbeeld over het ontmoeten van mensen in de sportschool of gesprekken over favoriete sporten in het park. Deze dialogen helpen je om de geleerde woorden en bijwoorden van frequentie in alledaagse situaties toe te passen.

Werkwoordvervoeging en korte verhalen

De les bevat ook oefeningen met werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige en voltooide tijd (Perfekt), essentieel voor het juist beschrijven van sportactiviteiten. Een korte verhaaltekst over sport en bewegen in het dagelijks leven helpt je deze grammaticale structuren in context te begrijpen.

Verschillen tussen Duits en Nederlands

In het Duits staan bijwoorden van frequentie meestal vóór het hoofdwerkwoord, bijvoorbeeld: "Ich mache immer Sport", terwijl het in het Nederlands vaak na het werkwoord komt: "Ik sport altijd". Daarnaast wordt in Duits het werkwoord soms gesplitst in bijzinnen, wat in het Nederlands minder voorkomt. Begrippen zoals das Turnen (gymnastiek) zijn een interessant woord dat je in het Nederlands ook kent, maar de uitspraak en geslacht verschillen.

Nuttige Duitse woorden en hun Nederlandse equivalenten

  • Sportarten (sportsoorten): das Boxen - boksen, das Tennis - tennis, der Basketball - basketbal
  • Sportgeräte (sportmateriaal): der Ball - bal, das Gewicht - gewicht (voor krachttraining), das Fahrrad - fiets
  • Bijwoorden van frequentie: immer (altijd), meistens (meestal), oft (vaak), manchmal (soms), selten (zelden), fast nie (bijna nooit)

Deze lessen zouden niet mogelijk zijn zonder onze geweldige partners🙏