In deze les leer je Duitse frequentie-adverbia zoals "immer" (altijd), "meistens" (meestal) en "selten" (zelden), toegepast op sportactiviteiten als Boxen, Tennis en Fahrradfahren. Ontdek ook nuttige sportgerelateerde woorden en oefen dagelijkse sportgesprekken.
Woordenschat (19) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Zinnen herschikken
Instructie: Maak correcte zinnen en vertaal.
Oefening 2: Een woord matchen
Instructie: Kom de vertalingen overeen
Oefening 3: Clusteren van woorden
Instructie: Orden de woorden in de categorieën: sportsoorten of sportapparaten.
Sportarten
Sportgeräte
Oefening 4: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Schwimmen
Zwemmen
2
Fahrrad fahren
Fietsen
3
Das Training
De training
4
Der Ball
De bal
5
Laufen
Lopen
Übung 5: Gespreksoefening
Anleitung:
- Noem de sport en zeg of je deze in een team (of paar) doet of alleen. (Noem de sport en zeg of je het in teamverband (of als duo) of alleen doet.)
- Doe je aan sport? Hoe vaak? (Doe je aan sport? Hoe vaak?)
- Hou je van sport kijken? (Hou je van sport kijken?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Volleyball ist ein Mannschaftssport. Volleybal is een teamsport. |
Schwimmen ist ein Einzelsport. Zwemmen is een individuele sport. |
Als Sport mache ich Boxen. Als sport doe ik aan boksen. |
Ich spiele gerne Tennis. Ich spiele jeden Mittwoch und Samstag Tennis. Ik speel graag tennis. Ik speel elke woensdag en zaterdag tennis. |
Ich schaue nicht gerne Sport. Ich werde müde. Ik kijk niet graag naar sport. Ik word er moe van. |
Ich schaue gerne Basketballspiele. Ik kijk graag naar basketbalwedstrijden. |
... |
Oefening 6: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 7: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich ___ immer joggen, weil ich fit sein möchte.
(Ik ___ altijd joggen, omdat ik fit wil zijn.)2. Du ___ oft mit zum Basketballtraining nach der Arbeit.
(Jij ___ vaak mee naar de basketbaltraining na het werk.)3. Er ___ manchmal im Schwimmbad, wenn das Wetter gut ist.
(Hij ___ soms in het zwembad als het weer goed is.)4. Wir ___ gestern Fußball spielen gewesen und hatten viel Spaß.
(Wij ___ gisteren gaan voetballen en hadden veel plezier.)Oefening 8: Sport en beweging in het dagelijks leven
Instructie:
Werkwoordschema's
Sein - Zijn
Perfekt
- ich bin gewesen
- du bist gewesen
- er/sie/es ist gewesen
- wir sind gewesen
- ihr seid gewesen
- sie/Sie sind gewesen
Spielen - Spelen
Perfekt
- ich habe gespielt
- du hast gespielt
- er/sie/es hat gespielt
- wir haben gespielt
- ihr habt gespielt
- sie/Sie haben gespielt
Schwimmen - Zwemmen
Präsens
- ich schwimme
- du schwimmst
- er/sie/es schwimmt
- wir schwimmen
- ihr schwimmt
- sie/Sie schwimmen
Mitkommen - Meekomen
Präsens
- ich komme mit
- du kommst mit
- er/sie/es kommt mit
- wir kommen mit
- ihr kommt mit
- sie/Sie kommen mit
Laufen - Lopen
Präsens
- ich laufe
- du läufst
- er/sie/es läuft
- wir laufen
- ihr lauft
- sie/Sie laufen
Oefening 9: Adverbien der Häufigkeit
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Bijwoorden van frequentie
Toon vertaling Toon antwoordennie, selten, fast nie, immer, fast immer, manchmal
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Sein zijn Delen Gekopieerd!
Perfekt
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) bin gewesen | ik ben geweest |
(du) bist gewesen | jij bent geweest |
(er/sie/es) ist gewesen | hij/zij/het is geweest |
(wir) sind gewesen | wij zijn geweest |
(ihr) seid gewesen | jullie zijn geweest |
(sie) sind gewesen | zij zijn geweest |
Spielen spelen Delen Gekopieerd!
Perfekt
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) habe gespielt | ik heb gespeeld |
(du) hast gespielt | jij hebt gespeeld |
(er/sie/es) hat gespielt | hij/zij/het heeft gespeeld |
(wir) haben gespielt | wij hebben gespeeld |
(ihr) habt gespielt | jullie hebben gespeeld |
(sie) haben gespielt | zij hebben gespeeld |
Schwimmen zwemmen Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
ich schwimme | ik zwem |
du schwimmst | jij zwemt |
er/sie/es schwimmt | hij/zij/het zwemt |
wir schwimmen | wij zwemmen |
ihr schwimmt | jullie zwemmen |
sie schwimmen | zij zwemmen |
Mitkommen meekomen Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) komme mit | ik kom mee |
(du) kommst mit | jij komt mee |
(er/sie/es) kommt mit | hij/zij/het komt meekomen |
(wir) kommen mit | wij komen mee |
(ihr) kommt mit | jullie komen meekomen |
(sie) kommen mit | zij komen mee |
Laufen lopen Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) laufe | ik loop |
(du) läufst | jij loopt |
(er/sie/es) läuft | hij/zij/het loopt |
(wir) laufen | wij lopen |
(ihr) lauft | jullie lopen |
(sie) laufen | zij lopen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Sport en lichaamsbeweging in het Duits: Adverbien der Häufigkeit
In deze les leer je hoe je in het Duits kunt spreken over sportactiviteiten en hoe vaak je deze beoefent. Het belangrijkste grammaticale onderdeel is het gebruik van bijwoorden van frequentie (adverbien der Häufigkeit), zoals immer, oft, manchmal, selten en fast nie. Hiermee geef je aan hoe regelmatig je iets doet.
Voorbeelden van bijwoorden van frequentie
- immer – altijd
- meistens – meestal
- oft – vaak
- manchmal – soms
- selten – zelden
- fast nie – bijna nooit
Deze bijwoorden worden in zinnen geplaatst om aan te geven hoe frequent een sportactiviteit wordt gedaan, bijvoorbeeld: Ich mache immer Sport am Wochenende. (Ik sport altijd in het weekend.) of Wir gehen fast nie ins Fitnessstudio. (Wij gaan bijna nooit naar de sportschool.)
Sporten en uitrusting
De les behandelt ook het onderscheid tussen Sportarten (sportsoorten) en Sportgeräte (sportapparatuur). Enkele sportsoorten zijn das Boxen (boksen), das Karate (karate), das Tennis (tennis) en der Basketball (basketbal). Sportartikelen omvatten bijvoorbeeld der Ball (bal), das Gewicht (gewicht) en das Fahrrad (fiets).
Communicatieve oefeningen
Er zijn dialogen die je helpen om gesprekken te voeren over sportgewoonten, bijvoorbeeld in de sportschool of tijdens het sporten in het park. Deze dialogen laten zien hoe je met anderen praat over hoe vaak je sport en welke sporten je leuk vindt.
Belangrijk voor de Nederlandse leerling
In het Duits staan de bijwoorden van frequentie meestal voor het volledige werkwoord: Ich gehe oft joggen. In het Nederlands staat het bijwoord vaak direct vóór het werkwoord, bijvoorbeeld: "Ik ga vaak joggen." Ook kennen we in het Nederlands minder vaste regels voor de positie van bijwoorden dan in het Duits.
Enkele nuttige woorden en hun Nederlandse equivalenten:
- Sport machen – sporten
- joggen – joggen
- Fußball spielen – voetbal spelen
- im Park – in het park
- nach der Arbeit – na het werk