Sich waschen (zich wassen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen Delen Gekopieerd!

Vervoeging van sich waschen (zich wassen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 3: Tag für Tag (Dag tot dag)

Les 16: Tägliche Routine (Dagelijkse routines)

Infinitiv	Partizip
Sich waschen (zich wassen)	gewaschen (gewassen)

Werkwoordstijden

Duits	Nederlands
(ich) habe mich gewaschen	ik heb me gewassen
(du) hast dich gewaschen	jij hebt je gewassen
(er/sie/es) hat sich gewaschen	hij/zij/het heeft zich gewassen
(wir) haben uns gewaschen	wij hebben ons gewassen
(ihr) habt euch gewaschen	jullie hebben zich gewassen
(sie) haben sich gewaschen	zij hebben zich gewassen

Duits	Nederlands
(ich) hatte mich gewaschen	ik had me gewassen
(du) hattest dich gewaschen	jij had je gewassen
(er/sie/es) hatte sich gewaschen	hij/zij/het had zich gewassen
(wir) hatten uns gewaschen	wij hadden ons gewassen
(ihr) hattet euch gewaschen	jullie hadden zich gewassen
(sie) hatten sich gewaschen	zij hadden zich gewassen

Duits	Nederlands
(ich) werde mich gewaschen haben	ik zal me gewassen hebben
(du) wirst dich gewaschen haben	jij zult je gewassen hebben
(er/sie/es) wird sich gewaschen haben	hij/zij/het zal zich gewassen hebben
(wir) werden uns gewaschen haben	wij zullen ons gewassen hebben
(ihr) werdet euch gewaschen haben	jullie zullen zich gewassen hebben
(sie) werden sich gewaschen haben	zij zullen zich hebben gewassen

Duits	Nederlands
(ich) hätte mich gewaschen	ik zou me wassen
(du) hättest dich gewaschen	jij zou je wassen
(er/sie/es) hätte sich gewaschen	hij/zij/het zou zich wassen
(wir) hätten uns gewaschen	wij zouden ons gewassen hebben
(ihr) hättet euch gewaschen	jullie zouden zich hebben gewassen
(sie) hätten sich gewaschen	zij zouden zich gewassen hebben

Duits	Nederlands
Wasche mich!	was je