Stellen (stellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van stellen (stellen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Stellen (stellen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: Zu Hause (Thuis)

Les 32: Möbel (Meubilair)

Infinitiv Partizip
Stellen (stellen) gestellt (gezet)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) stelle ik stel
(du) stellst jij stelt
(er/sie/es) stellt hij/zij/het stelt
(wir) stellen wij stellen
(ihr) stellt jullie stellen
(sie) stellen zij stellen

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) stellte ik stelde
(du) stelltest jij stelde
(er/sie/es) stellte hij/zij/het stelde
(wir) stellten wij stelden
(ihr) stelltet jullie stelden
(sie) stellten zij stelden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe gestellt ik heb gesteld
(du) hast gestellt jij hebt gesteld
(er/sie/es) hat gestellt hij/zij/het heeft gesteld
(wir) haben gestellt wij hebben gesteld
(ihr) habt gestellt jullie hebben gesteld
(sie) haben gestellt zij hebben gesteld

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte gestellt ik had gesteld
(du) hattest gestellt jij had gesteld
(er/sie/es) hatte gestellt hij/zij/het had gesteld
(wir) hatten gestellt wij hadden gesteld
(ihr) hattet gestellt jullie hadden gesteld
(sie) hatten gestellt zij hadden gesteld

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde stellen ik zal stellen
(du) wirst stellen jij zult stellen
(er/sie/es) wird stellen hij/zij/het zal stellen
(wir) werden stellen wij zullen stellen
(ihr) werdet stellen jullie zullen stellen
(sie) werden stellen zij zullen stellen

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde gestellt haben ik zal gesteld hebben
(du) wirst gestellt haben jij zult gesteld hebben
(er/sie/es) wird gestellt haben hij/zij/het zal hebben gesteld
(wir) werden gestellt haben wij zullen gesteld hebben
(ihr) werdet gestellt haben jullie zullen hebben gesteld
(sie) werden gestellt haben zij zullen gesteld hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) würde stellen ik zou stellen
(du) würdest stellen jij zou stellen
(er/sie/es) würde stellen hij/zij/het zou stellen
(wir) würden stellen wij zouden stellen
(ihr) würdet stellen jullie zouden stellen
(sie) würden stellen zij zouden stellen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte gestellt ik zou gesteld hebben
(du) hättest gestellt jij zou hebben gesteld
(er/sie/es) hätte gestellt hij/zij/het zou hebben gesteld
(wir) hätten gestellt wij zouden gesteld hebben
(ihr) hättet gestellt jullie zouden gesteld hebben
(sie) hätten gestellt zij zouden gesteld hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Stelle! jij stel