Vervoeging van zurückkommen (terugkomen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
| Infinitiv |
Partizip |
|
Zurückkommen
(terugkomen)
|
zurückgekommen
(teruggekomen)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) komme zurück |
ik kom terug |
| (du) kommst zurück |
jij komt terug |
| (er/sie/es) kommt zurück |
hij/zij/het komt terug |
| (wir) kommen zurück |
wij komen terug |
| (ihr) kommt zurück |
jullie komen terug |
| (sie) kommen zurück |
zij komen terug |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) kam zurück |
ik kwam terug |
| (du) kamst zurück |
jij kwam terug |
| (er/sie/es) kam zurück |
hij/zij/het kwam terug |
| (wir) kamen zurück |
wij kwamen terug |
| (ihr) kamt zurück |
jullie kwamen terug |
| (sie) kamen zurück |
zij kwamen terug |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) bin zurückgekommen |
ik ben teruggekomen |
| (du) bist zurückgekommen |
jij bent teruggekomen |
| (er/sie/es) ist zurückgekommen |
hij/zij/het is teruggekomen |
| (wir) sind zurückgekommen |
wij zijn teruggekomen |
| (ihr) seid zurückgekommen |
jullie zijn teruggekomen |
| (sie) sind zurückgekommen |
zij zijn teruggekomen |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) war zurückgekommen |
ik was teruggekomen |
| (du) warst zurückgekommen |
jij was teruggekomen |
| (er/sie/es) war zurückgekommen |
hij/zij/het was teruggekomen |
| (wir) waren zurückgekommen |
wij waren teruggekomen |
| (ihr) wart zurückgekommen |
jullie waren teruggekomen |
| (sie) waren zurückgekommen |
zij waren teruggekomen |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| ich werde zurückkommen |
ik zal terugkomen |
| du wirst zurückkommen |
jij zult terugkomen |
| er/sie/es wird zurückkommen |
hij/zij/het zal terugkomen |
| wir werden zurückkommen |
wij zullen terugkomen |
| ihr werdet zurückkommen |
jullie zullen terugkomen |
| sie werden zurückkommen |
zij zullen terugkomen |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| ich werde zurückgekommen sein |
ik zal teruggekomen zijn |
| du wirst zurückgekommen sein |
jij zult teruggekomen zijn |
| er/sie/es wird zurückgekommen sein |
hij/zij/het zal teruggekomen zijn |
| wir werden zurückgekommen sein |
wij zullen teruggekomen zijn |
| ihr werdet zurückgekommen sein |
jullie zullen teruggekomen zijn |
| sie werden zurückgekommen sein |
zij zullen teruggekomen zijn |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) käme zurück |
ik zou terugkomen |
| (du) kämest zurück/kämst zurück |
jij zou terugkomen |
| (er/sie/es) käme zurück |
hij/zij/het zou terugkomen |
| (wir) kämen zurück |
wij zouden terugkomen |
| (ihr) kämet zurück |
jullie zouden terugkomen |
| (sie) kämen zurück |
zij kwamen terug |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
| Duits |
Nederlands |
| (ich) wäre zurückgekommen / hätte zurückgekommen |
ik zou teruggekomen zijn / had teruggekomen zijn |
| (du) w wärest zurückgekommen / hättest zurückgekommen |
jij zou teruggekomen zijn |
| (er/sie/es) wäre zurückgekommen / hätte zurückgekommen |
hij/zij/het zou teruggekomen zijn / zou teruggekomen zijn |
| (wir) wären zurückgekommen / hätten zurückgekommen |
wij zouden teruggekomen zijn / hadden teruggekomen |
| (ihr) wäret zurückgekommen / hättet zurückgekommen |
jullie zouden teruggekomen zijn / zouden teruggekomen zijn |
| (sie) wären zurückgekommen / hätten zurückgekommen |
zij zouden teruggekomen zijn / hadden teruggekomen zijn |
|
Imperativ
