Avoir (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van avoir (hebben) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Avoir (hebben) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Se présenter (Jezelf voorstellen)

Les 1: Salutations et adieux (Groeten en afscheid)

Infinitif Participe passé
Avoir (hebben) Eu (gehad)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai ik heb
tu as jij hebt
(il/elle/on) il a / elle a / on a hij heeft / zij heeft / men heeft
nous avons we hebben
vous avez u heeft
(ils/elles) ils ont / elles ont zij hebben

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais ik had
(tu) avais jij had
(il/elle/on) avait hij/zij/men had
(nous) avions wij hadden
(vous) aviez jullie hadden/u had
(ils/elles) avaient zij hadden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai eu ik heb gehad
tu as eu jij hebt gehad
il/elle/on a eu hij/zij/men heeft gehad
nous avons eu wij hebben gehad
vous avez eu jullie hebben / u hebt gehad
ils/elles ont eu zij hebben gehad

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais eu ik had gehad
(tu) avais eu jij had gehad
(il/elle/on) avait eu hij/zij/men had gehad
(nous) avions eu wij hadden gehad
(vous) aviez eu jullie hadden gehad/u had gehad
(ils/elles) avaient eu zij hadden gehad

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurai ik zal hebben
tu auras jij zult hebben
il/elle/on aura hij/zij/men zal hebben
nous aurons wij zullen hebben
vous aurez jullie zullen hebben
ils/elles auront zij zullen hebben

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai ik zal hebben
(tu) auras jij zult hebben
(il/elle/on) aura hij/zij/men zal hebben
(nous) aurons wij zullen hebben
(vous) aurez jullie zullen hebben
(ils/elles) auront zij zullen hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') aurais Ik zou hebben
(tu) aurais jij zou hebben
(il/elle/on) aurait hij/zij/men zou hebben
(nous) aurions wij zouden hebben
(vous) auriez u zou hebben
(ils/elles) audraient zij zouden hebben

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais eu ik zou hebben gehad
(tu) aurais eu jij zou hebben
(il/elle/on) aurait eu hij/zij/men zou hebben gehad
(nous) aurions eu wij zouden hebben gehad
(vous) auriez eu jullie zouden hebben
(ils/elles) auraient eu zij zouden gehad hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') aie ik heb
(tu) aies jij hebt
(il/elle/on) ait hij/zij/men heeft
(nous) ayons wij hebben
(vous) ayez jullie hebben
(ils/elles) aient zij hebben

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie eu ik heb gehad
(tu) aies eu jij hebt gehad
(il/elle/on) ait eu hij/zij/men heeft gehad
(nous) ayons eu wij hebben gehad
(vous) ayez eu jullie hebben gehad/u hebt gehad
(ils/elles) aient eu zij hebben gehad

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A heb jij
Aie! Au!