Décorer (decoreren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van décorer (decoreren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Décorer (decoreren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: À la maison (Thuis)

Les 31: Notre maison (Ons huis)

Infinitif Participe passé
Décorer (decoreren) décoré (gedecoreerd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') décore ik decoreer
(tu) décores jij decoreert
(il/elle/on) décore hij/zij/men decoreert
(nous) décorons wij decoreren
(vous) décorez u decoreert
(ils/elles) décorent zij decoreren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') décorais ik decorreerde
(tu) décorais jij decorreerde
(il/elle/on) décorait hij/zij/men decorreerde
(nous) décorions wij decoreren
(vous) décoriez jullie decoreren
(ils/elles) décoraient zij decoreren

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai décoré ik heb gedecoreerd
tu as décoré jij hebt gedecoreerd
(il/elle/on) il a décoré / elle a décoré / on a décoré hij heeft gedecoreerd / zij heeft gedecoreerd / men heeft gedecoreerd
nous avons décoré wij hebben gedecoreerd
vous avez décoré u hebt gedecoreerd
(ils/elles) ils ont décoré / elles ont décoré zij hebben gedecoreerd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais décoré ik had gedecoreerd
tu avais décoré jij had gedecoreerd
il/elle/on avait décoré hij/zij/men had gedecoreerd
nous avions décoré wij hadden gedecoreerd
vous aviez décoré u had gedecoreerd
ils/elles avaient décoré zij hadden gedecoreerd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') décorerai ik zal decoreren
(tu) décoreras jij zult decoreren
(il/elle/on) décorera hij/zij/het zal decoreren
(nous) décorerons wij decoreren
(vous) décorerez jullie zullen decoreren
(ils/elles) décoreront zij zullen decoreren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai décoré ik zal gedecoreerd hebben
(tu) auras décoré jij zult gedecoreerd hebben
(il/elle/on) aura décoré hij/zij/men zal gedecoreerd hebben
(nous) aurons décoré wij zullen gedecoreerd hebben
(vous) aurez décoré jullie zullen gedecoreerd hebben
(ils/elles) auront décoré zij zullen gedecoreerd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') décorerais ik zou decoreren
(tu) décorerais jij zou decoreren
(il/elle/on) décorerait hij/zij/men zou decoreren
(nous) décorerions wij zouden decoreren
(vous) décoreriez jullie zouden decoreren
(ils/elles) décoreraient zij zouden decoreren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais décoré/serais décoré ik zou decoreren
(tu) aurais décoré/serais décoré jij zou decoreren/zou gedecoreerd zijn
(il/elle/on) aurait décoré/serait décoré hij/zij/men zou hebben gedecoreerd
(nous) aurions décoré/serions décoré wij zouden gedecoreerd hebben/zouden gedecoreerd zijn
(vous) auriez décoré/seriez décoré u zou decoreren/zou worden gedecoreerd
(ils/elles) auraient décoré/seraient décoré zij zouden gedecoreerd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') décore ik decoreer
(tu) décores jij decoreren
(il/elle/on) décore hij/zij/men decoreert
(nous) decorions/décorions wij decoreren
(vous) decoriez/décoriez jullie decoreren
(ils/elles) decorent/décorent zij decoreren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie décoré ik heb gedecoreerd
(tu) aies décoré jij hebt gedecoreerd
(il/elle/on) ait décoré hij/zij/men heeft gedecoreerd
(nous) ayons décoré wij hebben gedecoreerd
(vous) ayez décoré jullie hebben gedecoreerd
(ils/elles) aient décoré zij hebben gedecoreerd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Décorons! decoreer!
Décore! Decoreren jullie