10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Déplacer (verplaatsen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van déplacer (verplaatsen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Déplacer (verplaatsen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Société et gouvernement (Maatschappij en overheid)

Les 13: À la banque (Bij de bank)

Infinitif Participe passé
Déplacer (verplaatsen) déplacé (verplaatst)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je déplace ik verplaats
tu déplaces jij verplaatst
il/elle/on déplace hij/zij/men verplaatst
nous déplaçons wij verplaatsen
vous déplacez u verplaatst
ils/elles déplacent zij verplaatsen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') déplaçais ik verplaatste
(tu) déplaçais jij verplaatste
(il/elle/on) déplaçait hij/zij/men verplaatste
(nous) déplacions wij verplaatsten
(vous) déplaciez jullie verplaatsten
(ils/elles) déplaçaient zij verplaatsten

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai déplacé ik heb verplaatst
tu as déplacé jij hebt verplaatst
il/elle/on a déplacé hij/zij/men heeft verplaatst
nous avons déplacé wij hebben verplaatst
vous avez déplacé u hebt verplaatst
ils/elles ont déplacé zij hebben verplaatst

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais déplacé ik had verplaatst
(tu) avais déplacé jij had verplaatst
(il/elle/on) avait déplacé hij/zij/men had verplaatst
(nous) avions déplacé wij hadden verplaatst
(vous) aviez déplacé u had verplaatst
(ils/elles) avaient déplacé zij hadden verplaatst

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je déplacerai ik zal verplaatsen
tu déplaceras jij zult verplaatsen
(il/elle/on) il déplacera / elle déplacera / on déplacera hij zal verplaatsen / zij zal verplaatsen / men zal verplaatsen
nous déplacerons wij zullen verplaatsen
vous déplacerez u zult verplaatsen
(ils/elles) ils déplaceront / elles déplaceront zij zullen verplaatsen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai déplacé ik zal verplaatst hebben
(tu) auras déplacé jij zal verplaatst hebben
(il/elle/on) aura déplacé hij/zij/men zal verplaatst hebben
(nous) aurons déplacé wij zullen hebben verplaatst
(vous) aurez déplacé jullie zullen verplaatst hebben
(ils/elles) auront déplacé zij zullen verplaatst hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je déplacerais ik zou verplaatsen
tu déplacerais jij zou verplaatsen
(il/elle/on) il déplacerait / elle déplacerait / on déplacerait hij zou verplaatsen / zij zou verplaatsen / men zou verplaatsen
nous déplacerions wij zouden verplaatsen
vous déplaceriez u zou verplaatsen
(ils/elles) ils déplaceraient / elles déplaceraient zij zouden verplaatsen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais déplacé ik zou verplaatst hebben
(tu) aurais déplacé jij zou verplaatsen
(il/elle/on) aurait déplacé hij/zij/men zou verplaatst hebben
(nous) aurions déplacé wij zouden verplaatst hebben
(vous) auriez déplacé u zou verplaatst hebben
(ils/elles) auraient déplacé zij zouden verplaatst hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') déplace ik verplaats
(tu) déplaces jij verplaatst
(il/elle/on) déplace hij/zij/men verplaatst
(nous) déplacions wij verplaatsen
(vous) déplaciez u verplaatst
(ils/elles) déplacent zij verplaatsen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie déplacé ik heb verplaatst
(tu) que tu aies déplacé jij hebt verplaatst
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait déplacé hij/zij/men heeft verplaatst
(nous) que nous ayons déplacé wij hebben verplaatst
(vous) que vous ayez déplacé jullie/u verplaatst hebben
(ils/elles) qu'ils/elles aient déplacé zij hebben verplaatst

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Déplace! verplaats
Déplaçons! verplaats jullie