Fêter (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van fêter (vieren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Fêter (vieren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Se présenter (Jezelf voorstellen)

Les 6: Dire ton âge (Je leeftijd zeggen)

Infinitif Participe passé
Fêter (vieren) fêté (gevierd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') présent de l'indicatif ik vier
(tu) fête jij viert
(il/elle/on) fêtes hij/zij/men viert
(nous) fête wij vieren
(vous) fêtons jullie vieren
(ils/elles) fêtez zij vieren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') fêtais ik vierde
(tu) fêtais jij vierde
(il/elle/on) fêtait hij/zij/men vierde
(nous) fêtions wij vierden
(vous) fêtiez jullie vierden
(ils/elles) fêtaient zij vierden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai fêté ik heb gevierd
tu as fêté jij hebt gevierd
il/elle/on a fêté hij/zij/men heeft gevierd
nous avons fêté wij hebben gevierd
vous avez fêté jullie hebben gevierd
ils/elles ont fêté zij hebben gevierd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais fêté ik had gevierd
(tu) avais fêté jij had gevierd
(il/elle/on) avait fêté hij/zij/men had gevierd
(nous) avions fêté wij hadden gevierd
(vous) aviez fêté jullie hadden gevierd
(ils/elles) avaient fêté zij hadden gevierd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') fêterai ik zal vieren
(tu) fêteras jij zult vieren
(il/elle/on) fêtera hij/zij/men zal vieren
(nous) fêterons wij zullen vieren
(vous) fêterez jullie zullen vieren
(ils/elles) fêteront zij zullen vieren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai fêté ik zal gevierd hebben
(tu) auras fêté jij zult gevierd hebben
(il/elle/on) aura fêté hij/zij/men zal hebben gevierd
(nous) aurons fêté wij zullen gevierd hebben
(vous) aurez fêté jullie zullen gevierd hebben
(ils/elles) auront fêté zij zullen gevierd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') fêterais ik zou vieren
(tu) fêterais jij zou vieren
(il/elle/on) fêterait hij/zij/men zou vieren
(nous) fêterions wij zouden vieren
(vous) fêteriez jullie zouden vieren
(ils/elles) fêteraient zij zouden vieren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais fêté ik zou hebben gevierd
(tu) aurais fêté jij zou hebben gevierd
(il/elle/on) aurait fêté hij/zij/men zou hebben gevierd
(nous) aurions fêté wij zouden gevierd hebben
(vous) auriez fêté u zou hebben gevierd
(ils/elles) auraient fêté zij zouden gevierd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') que je fête ik vier
(tu) que tu fêtes jij viert
(il/elle/on) qu’il/elle/on fête hij/zij/men viert
(nous) que nous fêtions wij vieren
(vous) que vous fêtiez jullie vieren
(ils/elles) qu’ils/elles fêtent zij vieren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie fêté ik heb gevierd
(tu) aies fêté jij hebt gevierd
(il/elle/on) ait fêté hij/zij/men heeft gevierd
(nous) ayons fêté wij hebben gevierd
(vous) ayez fêté jullie hebben gevierd
(ils/elles) aient fêté zij hebben gevierd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
fête! vier jij
fête! vier jij