Installer (installeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van installer (installeren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Installer (installeren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: À la maison (Thuis)

Les 32: Meubles (Meubilair)

Infinitif Participe passé
Installer (installeren) installé (geïnstalleerd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'installe ik installeer
tu installes jij installeert
il/elle/on installe hij/zij/men installeert
nous installons wij installeren
vous installez u installeert
ils/elles installent zij installeren

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') installais ik installeerde
(tu) installais jij installeerde
(il/elle/on) installait hij/zij/men installeerde
(nous) installions wij installeerden
(vous) installiez jullie installeerden
(ils/elles) installaient zij installeerden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai installé ik heb geïnstalleerd
tu as installé je hebt geïnstalleerd
il/elle/on a installé hij/zij/men heeft geïnstalleerd
nous avons installé wij hebben geïnstalleerd
vous avez installé u hebt geïnstalleerd
ils/elles ont installé zij hebben geïnstalleerd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais installé ik had geïnstalleerd
tu avais installé jij had geïnstalleerd
il/elle/on avait installé hij/zij/men had geïnstalleerd
nous avions installé wij hadden geïnstalleerd
vous aviez installé u had geïnstalleerd
ils/elles avaient installé zij hadden geïnstalleerd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') installerai ik zal installeren
(tu) installeras jij zult installeren
(il/elle/on) installera hij/zij/men zal installeren
(nous) installerons wij zullen installeren
(vous) installerez u zult installeren
(ils/elles) installeront zij zullen installeren

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai installé ik zal hebben geïnstalleerd
(tu) auras installé jij zult hebben geïnstalleerd
(il/elle/on) aura installé hij/zij/men zal hebben geïnstalleerd
(nous) aurons installé wij zullen hebben geïnstalleerd
(vous) aurez installé jullie/zult geïnstalleerd hebben
(ils/elles) auront installé zij zullen geïnstalleerd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') installerais ik zou installeren
(tu) installerais jij zou installeren
(il/elle/on) installerait hij/zij/men zou installeren
(nous) installerions wij zouden installeren
(vous) installeriez u zou installeren
(ils/elles) installeraient zij zouden installeren

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais installé ik zou hebben geïnstalleerd
(tu) aurais installé jij zou hebben geïnstalleerd
(il/elle/on) aurait installé hij/zij/men zou hebben geïnstalleerd
(nous) aurions installé wij zouden hebben geïnstalleerd
(vous) auriez installé u zou geïnstalleerd hebben
(ils/elles) auraient installé zij zouden geïnstalleerd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') installe ik installeer
(tu) installes jij installeert
(il/elle/on) installe hij/zij/men installeert
(nous) installions wij installeren
(vous) installiez jullie installeren
(ils/elles) installent zij installeren

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie installé / que je sois installé dat ik geïnstalleerd heb / dat ik geïnstalleerd ben
(tu) que tu aies installé / que tu sois installé dat jij geïnstalleerd hebt / dat jij geïnstalleerd bent
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait installé / qu'il/elle/on soit installé hij/zij/men geïnstalleerd heeft / hij/zij/men geïnstalleerd is
(nous) que nous ayons installé / que nous soyons installés wij dat wij geïnstalleerd hebben / dat wij geïnstalleerd zijn
(vous) que vous ayez installé / que vous soyez installés jij hebt geïnstalleerd / jullie hebben geïnstalleerd
(ils/elles) qu'ils/elles aient installé / qu'ils/elles soient installés zij hebben geïnstalleerd / zij zijn geïnstalleerd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A jij installeer
Installe! Installeer