Pouvoir (kunnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van pouvoir (kunnen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Pouvoir (kunnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 1: Se présenter (Jezelf voorstellen)

Les 5: Famille (Familie)

Infinitif Participe passé
Pouvoir (kunnen) pu (gekonnen)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je peux ik kan
tu peux jij kunt
il/elle/on peut hij/zij/men kan
nous pouvons wij kunnen
vous pouvez u kunt
ils/elles peuvent zij kunnen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') je pouvais ik kon
tu pouvais jij kon
il/elle/on pouvait hij/zij/men kon
nous pouvions wij konden
vous pouviez jullie konden/u kon
ils/elles pouvaient zij konden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai pu ik heb gekund
tu as pu jij hebt kunnen
il/elle/on a pu hij/zij/men heeft gekund
nous avons pu wij hebben kunnen
vous avez pu u hebt kunnen
ils/elles ont pu zij hebben gekund

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais pu ik had kunnen
(tu) avais pu jij had kunnen
(il/elle/on) avait pu hij/zij/men had kunnen
(nous) avions pu wij hadden kunnen
(vous) aviez pu jullie hadden kunnen
(ils/elles) avaient pu zij hadden gekund

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je pourrai ik zal kunnen
tu pourras jij zult kunnen
il/elle/on pourra hij/zij/men zal kunnen
nous pourrons wij zullen kunnen
vous pourrez jullie kunnen/u kunt
ils/elles pourront zij zullen kunnen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai pu ik zal hebben gekund
(tu) auras pu jij zult kunnen
(il/elle/on) aura pu hij/zij/men zal hebben gekund
(nous) aurons pu wij zullen hebben kunnen
(vous) aurez pu jullie zullen hebben gekund
(ils/elles) auront pu zij zullen hebben gekund

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') je pourrais ik zou kunnen
tu pourrais jij zou kunnen
il/elle/on pourrait hij/zij/men zou kunnen
nous pourrions wij zouden kunnen
vous pourriez u zou kunnen
ils/elles pourraient zij zouden kunnen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais pu ik zou kunnen
(tu) aurais pu jij zou hebben gekund
(il/elle/on) aurait pu hij/zij/men zou hebben kunnen
(nous) aurions pu wij hadden kunnen
(vous) auriez pu jullie/zou hebben gekund
(ils/elles) auraient pu zij/hun zouden hebben gekund

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') puisse ik kan
(tu) puisses jij kunt
(il/elle/on) puisse hij/zij/men kan
(nous) puissions wij kunnen
(vous) puissiez jullie kunnen
(ils/elles) puissent zij kunnen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie pu ik heb kunnen
(tu) que tu aies pu jij hebt kunnen
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait pu hij/zij/men zou hebben kunnen
(nous) que nous ayons pu wij hebben kunnen
(vous) que vous ayez pu jullie hebben kunnen
(ils/elles) qu'ils/elles aient pu zij/hun hebben kunnen

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Jij kan
Puise!/Puis! Kun/kunt