S'appeler (zich noemen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van s'appeler (zich noemen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:
Niveau:
A1
Module 1:
Se présenter
(Jezelf voorstellen)
Les 2:
Dire ton nom
(Je naam zeggen)
Infinitif |
Participe passé |
S'appeler
(zich noemen)
|
appelé
(genoemd)
|
Werkwoordsvervoegingen
Indicatif
Present
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') m'appelle |
ik heet |
(tu) t'appelles |
jij heet |
(il/elle/on) s'appelle |
hij/zij/men noemt |
nous appelons |
wij noemen ons |
vous appelez |
u noemt zich |
(ils/elles) s'appellent |
zij noemen zich |
|
Imparfait
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') je m'appelais |
ik heette |
tu t'appelais |
jij heette |
il/elle/on s'appelait |
hij/zij/men heette |
nous nous appelions |
wij noemden ons |
vous vous appeliez |
jullie noemden jezelf |
ils/elles s'appelaient |
zij noemden |
|
Passé composé
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') passé composé - indicatif |
ik heb me genoemd |
(tu) je me suis appelé / je me suis appelée |
jij heb me genoemd |
(il/elle/on) tu t'es appelé / tu t'es appelée |
hij/zij/men heeft zich genoemd |
(nous) il s'est appelé / elle s'est appelée / on s'est appelé(e) |
wij hebben ons genoemd / zij heeft zich genoemd / men heeft zich genoemd |
(vous) nous nous sommes appelés / nous nous sommes appelées |
jullie hebben elkaar genoemd |
(ils/elles) vous vous êtes appelé / appelée / appelés / appelées |
zij hebben zich genoemd |
|
Plus-que-parfait
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') je m'étais appelé / je m'étais appelée |
ik had me genoemd / ik had me genoemd |
tu t'étais appelé / tu t'étais appelée |
jij had je genoemd |
(il/elle/on) il s'était appelé / elle s'était appelée / on s'était appelé(e)(s) |
hij had zich genoemd / zij had zich genoemd / men had zich genoemd |
nous nous étions appelés / nous nous étions appelées |
wij hadden ons genoemd |
vous vous étiez appelé / vous vous étiez appelée / vous vous étiez appelés / vous vous étiez appelées |
jullie hadden je genoemd / u had zich genoemd / jullie hadden je genoemd / u had zich genoemd |
(ils/elles) ils s'étaient appelés / elles s'étaient appelées |
zij hadden zich genoemd |
|
Futur simple
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') je m'appellerai |
ik zal me noemen |
tu t'appelleras |
jij zult je noemen |
il/elle/on s'appellera |
hij/zij/men zal zich noemen |
nous nous appellerons |
wij zullen ons noemen |
vous vous appellerez |
u zult zich noemen |
ils/elles s'appelleront |
zij zullen zich noemen |
|
Futur antérieur
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') me serai appelé |
ik zal mij genoemd hebben |
(tu) te seras appelé |
jij zult je hebben genoemd |
(il/elle/on) se sera appelé |
hij/zij/men zal zich genoemd hebben |
nous serons appelés |
wij zullen ons genoemd hebben |
vous serez appelés |
jullie zullen zich genoemd hebben |
(ils/elles) se seront appelés |
zij zullen zich genoemd hebben |
|
Conditionnel
Conditionnel présent
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') je m’appellerais |
ik zou me noemen |
tu t’appellerais |
jij zou zich noemen |
il/elle/on s’appellerait |
hij/zij/men zou zich noemen |
nous nous appellerions |
wij zouden ons noemen |
vous vous appelleriez |
jullie zouden zich noemen |
ils/elles s’appelleraient |
zij zouden zich noemen |
|
Conditionnel passé
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') je me serais appelé(e) |
ik zou me genoemd hebben |
tu te serais appelé(e) |
jij zou je noemen |
il/elle/on se serait appelé(e) |
hij/zij/men zou zich genoemd hebben |
nous nous serions appelé(e)s |
wij zouden ons hebben genoemd |
vous vous seriez appelé(e)(s) |
u zou zich genoemd hebben |
ils/elles se seraient appelé(e)s |
zij zouden zich genoemd hebben |
|
Subjonctif
Subjonctif présent
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') m'appelle |
ik noem me |
(tu) t'appelles |
jij je noemt |
(il/elle/on) s'appelle |
hij/zij/men zich noemt |
nous appelions |
wij ons noemen |
vous appeliez |
jullie zich noemen |
(ils/elles) s'appellent |
zij noemen zich |
|
Subjonctif passé
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
(je/j') que je me sois appelé / que je me sois appelée |
ik dat ik mij genoemd heb |
(tu) que tu te sois appelé / que tu te sois appelée |
jij dat jij je genoemd hebt / jij dat jij je genoemd hebt |
(il/elle/on) qu'il se soit appelé / qu'elle se soit appelée / qu'on se soit appelé(e) |
hij/zij/men zich genoemd heeft |
(nous) que nous nous soyons appelés / que nous nous soyons appelées |
wij dat wij ons genoemd hebben |
(vous) que vous vous soyez appelé / que vous vous soyez appelée / que vous vous soyez appelés / que vous vous soyez appelées |
u zich genoemd hebt |
(ils/elles) qu'ils se soient appelés / qu'elles se soient appelées |
zij dat ze zich genoemd hebben / zij dat ze zich genoemd hebben |
|
Impératif
Impératif
Delen
Gekopieerd!
Frans |
Nederlands |
Appelle-toi! |
Noem jezelf |
Appelle-toi! |
Noem jezelf |
|