10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Aiutare (helpen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van aiutare (helpen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Aiutare (helpen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 4: Descrivere oggetti e persone (Objecten en mensen beschrijven)

Les 30: Malattia e dolori (Ziekte en pijn)

Infinito Participio passato
Aiutare (helpen) Aiutato (geholpen)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) aiuto ik help
(tu) aiuti jij helpt
(lui/lei) aiuta hij/zij helpt
(noi) aiutiamo wij helpen
(voi) aiutate jullie helpen
(loro) aiutano zij helpen

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) aiutavo ik hielp
(tu) aiutavi jij hielp
(lui/lei) aiutava hij/zij hielp
(noi) aiutavamo wij hielpen
(voi) aiutavate jullie hielpen
(loro) aiutavano zij hielpen

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ho aiutato ik heb geholpen
(tu) hai aiutato jij hebt geholpen
(lui/lei) ha aiutato hij/zij heeft geholpen
(noi) abbiamo aiutato wij hebben geholpen
(voi) avete aiutato jullie hebben geholpen
(loro) hanno aiutato zij hebben geholpen

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) avevo aiutato ik had geholpen
(tu) avevi aiutato jij had geholpen
(lui/lei) aveva aiutato hij/zij had geholpen
(noi) avevamo aiutato wij hadden geholpen
(voi) avevate aiutato jullie hadden geholpen
(loro) avevano aiutato zij hadden geholpen

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) aiuterò ik zal helpen
(tu) aiuterai jij zult helpen
(lui/lei) aiuterà hij/zij zal helpen
(noi) aiuteremo wij zullen helpen
(voi) aiuterete jullie zullen helpen
(loro) aiuteranno zij zullen helpen

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) avrò aiutato ik zal geholpen hebben
(tu) avrai aiutato jij zult geholpen hebben
(lui/lei) avrò aiutato/avrà aiutato hij/zij zal geholpen hebben
(noi) avremo aiutato wij zullen hebben geholpen
(voi) avrete aiutato jullie zullen geholpen hebben
(loro) avranno aiutato zij zullen geholpen hebben

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) aiuterei ik zou helpen
(tu) aiuteresti jij zou helpen
(lui/lei) aiuterebbe hij/zij zou helpen
(noi) aiuteremmo wij zouden helpen
(voi) aiutereste jullie zouden helpen
(loro) aiuterebbero zij zouden helpen

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) avrei aiutato ik zou hebben geholpen
(tu) avresti aiutato jij zou hebben geholpen
(lui/lei) avrebbe aiutato hij/zij zou geholpen hebben
(noi) avremmo aiutato wij zouden geholpen hebben
(voi) avreste aiutato jullie zouden geholpen hebben
(loro) avrebbero aiutato zij zouden geholpen hebben

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) aiuti ik help
(tu) aiuti jij help
(lui/lei) aiuti hij/zij helpt
(noi) aiutiamo wij helpen
(voi) aiutiate jullie helpen
(loro) aiutino zij helpen

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) che io abbia aiutato ik heb geholpen
(tu) che tu abbia aiutato jij hebt geholpen
(lui/lei) che lui/lei abbia aiutato hij/zij dat hij/zij geholpen heeft
(noi) che noi abbiamo aiutato wij hebben geholpen
(voi) che voi abbiate aiutato jullie hebben geholpen
(loro) che loro abbiano aiutato zij geholpen hebben

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) aiutassi ik hielp
(tu) aiutassi jij zou helpen
(lui/lei) aiutasse hij/zij hielp
(noi) aiutassimo wij zouden helpen
(voi) aiutaste jullie hielpen
(loro) aiutassero zij zouden helpen

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) avessi aiutato ik had geholpen
(tu) avessi aiutato jij had geholpen
(lui/lei) avesse aiutato hij/zij geholpen had
(noi) avessimo aiutato wij hadden geholpen
(voi) aveste aiutato jullie hadden geholpen
(loro) avessero aiutato zij zouden hebben geholpen

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Aiutiamo! Jij help
Aiuta! hij/zij help
Aiuti! Wij helpen
Aiutiamo! Jij help
Aiutate! Jullie helpen!