Riposare (uitrusten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van riposare (uitrusten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinito |
Participio passato |
Riposare
(uitrusten)
|
Riposato
(uitgerust)
|
Werkwoordstijden
Indicativo
Presente
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposo |
ik rust uit |
(tu) riposi |
jij rust uit |
(lui/lei) riposa |
hij/zij rust uit |
(noi) riposiamo |
wij rusten uit |
(voi) riposate |
jullie rusten uit |
(loro) riposano |
zij rusten uit |
|
Imperfetto
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposavo |
ik rustte uit |
(tu) riposavi |
jij rustte uit |
(lui/lei) riposava |
hij/zij rustte uit |
(noi) riposavamo |
wij rustten uit |
(voi) riposavate |
jullie rustten uit |
(loro) riposavano |
zij rustten uit |
|
Passato prossimo
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) ho riposato |
ik heb gerust |
(tu) hai riposato |
jij bent uitgerust |
(lui/lei) ha riposato |
hij/zij heeft uitgerust |
(noi) abbiamo riposato |
wij hebben gerust |
(voi) avete riposato |
jullie hebben gerust |
(loro) hanno riposato |
zij hebben uitgerust |
|
Trapassato prossimo
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) ero riposato/mi ero riposato |
ik was uitgerust/ik was uitgerust |
(tu) eri riposato/ti eri riposato |
jij was uitgerust/jij had je uitgerust |
(lui/lei) era riposato/si era riposato |
hij/zij was uitgerust |
(noi) eravamo riposati/ci eravamo riposati |
wij hadden gerust |
(voi) eravate riposati/vi eravate riposati |
jullie hadden gerustuit |
(loro) erano riposati/si erano riposati |
zij waren uitgerust |
|
Futuro semplice
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposerò |
ik zal uitrusten |
(tu) riposerai |
jij zult uitrusten |
(lui/lei) riposerà |
hij/zij zal uitrusten |
(noi) riposeremo |
wij zullen uitrusten |
(voi) riposerete |
jullie zullen uitrusten |
(loro) riposero |
zij zullen uitrusten |
|
Futuro anteriore
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) avrò riposato |
ik zal uitgerust hebben |
(tu) avrai riposato |
jij zult hebben uitgerust |
(lui/lei) avrà riposato |
hij/zij zal hebben uitgerust |
(noi) avremo riposato |
wij zullen hebben uitgerust |
(voi) avrete riposato |
jullie zullen hebben uitgerust |
(loro) avranno riposato |
zij zullen uitgerust hebben |
|
Condizionale
Condizionale presente
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposerei |
ik zou uitrusten |
(tu) riposeresti |
jij zou uitrusten |
(lui/lei) riposerebbe |
hij/zij zou uitrusten |
(noi) riposeremmo |
wij zouden uitrusten |
(voi) riposereste |
jullie zouden uitrusten |
(loro) riposerebbero |
zij zouden uitrusten |
|
Condizionale passato
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) avrei riposato |
ik zou hebben uitgerust |
(tu) avresti riposato |
jij zou hebben uitgerust |
(lui/lei) avrebbe riposato |
hij/zij zou hebben uitgerust |
(noi) avremmo riposato |
wij zouden hebben uitgerust |
(voi) avreste riposato |
jullie zouden hebben uitgerust |
(loro) avrebbero riposato |
zij zouden uitgerust hebben |
|
Congiuntivo
Congiuntivo presente
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposI |
ik rust uit |
(tu) riposI |
jij uitrust |
(lui/lei) riposI |
hij/zij rust uit |
(noi) riposIamo |
wij uitrusten |
(voi) riposIate |
jullie uitrusten |
(loro) riposIno |
zij rusten uit |
|
Congiuntivo passato
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) che io abbia riposato/che io sia riposato |
ik heb uitgerusterd/ik ben uitgerusterd |
(tu) che tu abbia riposato/che tu sia riposato |
jij uitgerust bent/jij hebt uitgerust |
(lui/lei) che lui/lei abbia riposato/che lui/lei sia riposato/a |
hij/zij heeft uitgerust |
(noi) che noi abbiamo riposato/che noi siamo riposati |
wij hebben uitgerust/wij zijn uitgerust |
(voi) che voi abbiate riposato/che voi siate riposati |
jullie uitrusten/zijn uitgerust |
(loro) che loro abbiano riposato/che loro siano riposati/e |
zij dat zij uitgerust hebben/zij dat zij uitgerust zijn |
|
Congiuntivo imperfetto
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) riposassi |
ik zou uitrusten |
(tu) riposassi |
jij zou uitrusten |
(lui/lei) riposasse |
hij/zij zou uitrusten |
(noi) riposassimo |
wij zouden uitrusten |
(voi) riposaste |
jullie zouden uitrusten |
(loro) riposassero |
zij zouden uitrusten |
|
Congiuntivo trapassato
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
(io) che io avessi riposato |
ik had uitgerust |
(tu) che tu avessi riposato |
jij had uitgerust |
(lui/lei) che lui/lei avesse riposato |
hij/zij dat hij/zij had uitgerust |
(noi) che noi avessimo riposato |
wij hadden uitgerust |
(voi) che voi aveste riposato |
jullie hadden uitgerust |
(loro) che loro avessero riposato |
zij hadden gerust |
|
Imperativo
Imperativo
Delen
Gekopieerd!
Italiaans |
Nederlands |
Riposa! |
rust uit |
Riposa! |
rust uit |
Riposi! |
we rusten uit |
Riposiamo! |
jullie rusten uit |
Riposite! |
zij moeten uitrusten |
|