Uscire (uitgaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van uscire (uitgaan) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Uscire (uitgaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: La città e il villaggio (De stad en het dorp)

Les 44: Venerdì sera fuori (Vrijdagavond uit)

Infinito Participio passato
Uscire (Uitgaan) Uscito (Uitgegaan)

Werkwoordstijden

Indicativo

Presente 

Italiaans Nederlands
(io) esco ik ga uit
(tu) esci jij gaat uit
(lui/lei) esce hij/zij gaat uit
(noi) usciamo wij gaan uit
(voi) uscite jullie gaan uit
(loro) escono zij gaan uit

Imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) uscivo ik ging uit
(tu) uscivi jij ging uit
(lui/lei) usciva hij/zij ging uit
(noi) uscivamo wij gingen uit
(voi) uscivate jullie gingen uit
(loro) uscivano zij gingen uit

Passato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) sono uscito/uscita Ik ben uitgegaan
(tu) sei uscito/uscita jij bent uitgegaan
(lui/lei) è uscito/uscita hij/zij is uitgegaan
(noi) siamo usciti/uscite wij zijn uitgegaan
(voi) siete usciti/uscite jullie zijn uitgegaan
(loro) sono usciti/uscite zij zijn uitgegaan

Trapassato prossimo 

Italiaans Nederlands
(io) ero uscito/uscita ik was uitgegaan
(tu) eri uscito/uscita jij bent uitgegaan
(lui/lei) era uscito/uscita hij/zij was uitgegaan
(noi) eravamo usciti/uscite wij waren uitgegaan
(voi) eravate usciti/uscite jullie waren uitgegaan
(loro) erano usciti/uscite zij waren uitgegaan

Futuro semplice 

Italiaans Nederlands
(io) uscirò ik zal uitgaan
(tu) uscirai jij zult uitgaan
(lui/lei) uscirà hij/zij zal uitgaan
(noi) usciremo wij zullen uitgaan
(voi) uscirete jullie zullen uitgaan
(loro) usciranno zij zullen uitgaan

Futuro anteriore 

Italiaans Nederlands
(io) sarò uscito/sarò uscita ik zal uitgegaan zijn
(tu) sarai uscito/sarai uscita jij zult uitgegaan zijn
(lui/lei) sarà uscito/sarà uscita hij/zij zal zijn uitgegaan
(noi) saremo usciti/saremo uscite wij zullen uitgegaan zijn
(voi) sarete usciti/sarete uscite jullie zullen uitgegaan zijn
(loro) saranno usciti/saranno uscite zij zullen uitgegaan zijn

Condizionale

Condizionale presente 

Italiaans Nederlands
(io) uscirei ik zou uitgaan
(tu) usciresti jij zou uitgaan
(lui/lei) uscirebbe hij/zij zou uitgaan
(noi) usciremmo wij zouden uitgaan
(voi) uscireste jullie zouden uitgaan
(loro) uscirebbero zij zouden uitgaan

Condizionale passato 

Italiaans Nederlands
(io) sarei uscito/sarei uscita ik zou zijn uitgegaan
(tu) saresti uscito/saresti uscita jij zou zijn uitgegaan
(lui/lei) sarebbe uscito/sarebbe uscita hij/zij zou zijn uitgegaan
(noi) saremmo usciti/saremmo uscite wij zouden uitgegaan zijn
(voi) sareste usciti/sareste uscite jullie zouden zijn uitgegaan
(loro) sarebbero usciti/sarebbero uscite zij zouden uitgegaan zijn

Congiuntivo

Congiuntivo presente 

Italiaans Nederlands
(io) esco ik uitga
(tu) esca jij uitgaat
(lui/lei) esca hij/zij uitgaat
(noi) usciamo wij uitgaan
(voi) usciate jullie uitgaan
(loro) escano zij uitgaan

Congiuntivo passato 

Italiaans Nederlands
(io) sia uscito/a ik ben uitgegaan
(tu) sia uscito/a jij bent uitgegaan
(lui/lei) sia uscito/a hij/zij is uitgegaan
(noi) siamo usciti/e wij zijn uitgegaan
(voi) siate usciti/e jullie zijn uitgegaan
(loro) siano usciti/e zij zijn uitgegaan

Congiuntivo imperfetto 

Italiaans Nederlands
(io) uscissi ik uitging
(tu) uscissi jij uitging
(lui/lei) uscisse hij/zij uitging
(noi) uscissimo wij zouden uitgaan
(voi) usciste jullie uitgingen
(loro) uscissero zij zouden uitgaan

Congiuntivo trapassato 

Italiaans Nederlands
(io) fossi uscito/uscita ik was uitgegaan
(tu) fossi uscito/uscita jij zou uitgegaan zijn
(lui/lei) fosse uscito/uscita hij/zij zou uitgegaan zijn
(noi) fossimo usciti/uscite wij waren uitgegaan
(voi) foste usciti/uscite jullie waren uitgegaan
(loro) fossero usciti/uscite zij waren uitgegaan

Imperativo

Imperativo 

Italiaans Nederlands
Esci! jij moet uitgaan
Esci! jij moet uitgaan
Esca! wij gaan uit
Usciamo! Jullie gaan uit
Uscite! zij moeten uitgaan