Weten (weten) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

 Weten (weten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Weten - Vervoeging van Weten in het Nederlands: Vervoegingstabel, voorbeelden en oefeningen in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Onvoltooid tegenwoordige tijd , aantonende wijs)

Alle vervoegingen en tijden: Weten (weten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Lesprogramma: Nederlandse les - Op het vliegveld en in het vliegtuig. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Vervoeging van wissen in de Onvoltooid Tegenwoordige Tijd (OTT)

Nederlands Nederlands
(ik) weet (ik) weet
(jij) weet/weten (jij) weet/weten
(hij/zij/het) weet (hij/zij/het) weet
(wij) weten (wij) weten
(jullie) weten (jullie) weten
(zij) weten (zij) weten

Voorbeeldzinnen

Nederlands Nederlands
Ik weet waar de balie is om in te checken. Ik weet waar de balie is om in te checken.
Weet jij hoe laat we moeten inpakken? Weet jij hoe laat we moeten inpakken?
De piloot weet de juiste route naar de luchthaven. De piloot weet de juiste route naar de luchthaven.
Wij weten hoe we de veiligheid moeten controleren. Wij weten hoe we de veiligheid moeten controleren.
Weten jullie waar de stewardess de veiligheidsinstructies geeft? Weten jullie waar de stewardess de veiligheidsinstructies geeft?
Zij weten wanneer ze door de beveiliging moeten gaan. Zij weten wanneer ze door de beveiliging moeten gaan.

Oefening: Werkwoordsvervoeging

Instructie: Kies de juiste vorm.

Toon vertaling Toon antwoorden

weet, weten

1.
Ik ... waar de balie is om in te checken.
(Ik weet waar de balie is om in te checken.)
2.
... jij hoe laat we moeten inpakken?
(Weet jij hoe laat we moeten inpakken?)
3.
Zij ... wanneer ze door de beveiliging moeten gaan.
(Zij weten wanneer ze door de beveiliging moeten gaan.)
4.
... jullie waar de stewardess de veiligheidsinstructies geeft?
(Weten jullie waar de stewardess de veiligheidsinstructies geeft?)
5.
De piloot ... de juiste route naar de luchthaven.
(De piloot weet de juiste route naar de luchthaven.)
6.
Wij ... hoe we de veiligheid moeten controleren.
(Wij weten hoe we de veiligheid moeten controleren.)