Dać (geven)

Vervoeging van dać (geven) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Dać (geven)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 1: Przedstawienie samego siebie (Jezelf voorstellen)

Les 8: Adres i dane kontaktowe (Adres en contactgegevens)

Werkwoordsvormen

Tryb oznajmujący (Indicatieve wijs)

Czas teraźniejszy 

Pools Nederlands
(ja) daję ik geef
(ty) dajesz jij geeft
(on/ona/ono) daje hij/zij/het geeft
(my) dajemy wij geven
(wy) dacie jullie geven
(oni/one) dają zij geven

Czas przeszły 

Pools Nederlands

Czas przyszły 

Pools Nederlands
Tryby warunkowe (Voorwaardelijke wijs)

Tryb warunkowy 

Pools Nederlands
Tryb rozkazujący (Gebiedende wijs)

Tryb rozkazujący 

Pools Nederlands