Pools cursus: A1 beginner (leerplan)

A1:1 Pozdrowienia i pożegnania (Groeten en afscheid)

Leerdoelen

  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten.
  • Een gesprek beginnen en beëindigen.
  • Nuttige zinnen om tijdens de les te gebruiken (om verduidelijking te vragen, om herhaling te vragen, enz.).

A1:2 Podawanie swojego imienia (Je naam zeggen)

Leerdoelen

  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...)
  • Stel jezelf voor

A1:3 Skąd jesteś? (Waar kom je vandaan?)

Leerdoelen

  • Vraag iemand waar ze vandaan komen
  • Zeg je nationaliteit

A1:4 Liczby i liczenie (Cijfers en tellen)

Leerdoelen

  • Leren tellen
  • Nummers van 1-100

A1:5 Rodzina (Familie)

Leerdoelen

  • Stel jezelf voor en vertel over je familie.
  • Vraag iemand naar zijn of haar familie. (grootte, structuur, ... )

A1:6 Podawanie wieku (Je leeftijd zeggen)

Leerdoelen

  • Iemand naar zijn leeftijd vragen
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent

A1:7 Zawody i studia (Beroepen en studies)

Leerdoelen

  • Beschrijf je beroep
  • Vraag naar iemands beroep
  • Praat over studies

A1:8 Adres i dane kontaktowe (Adres en contactgegevens)

Leerdoelen

  • Contactgegevens vragen en geven.
  • Geven van en vragen naar adressen.

A1:9 Dni tygodnia i części dnia (Dagen van de week en dagdelen)

Leerdoelen

  • Leer de delen van de dag.
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week
  • Beschrijf je wekelijkse activiteiten.

A1:10 Pogoda (Het weer)

Leerdoelen

  • Praat over het weer
  • Basis weerwoordenschat

A1:11 Liczby porządkowe (Rangtelwoorden)

Leerdoelen

  • Leer de rangtelwoorden.

A1:12 Pory roku, miesiące i części roku (Seizoenen, maanden en delen van het jaar)

Leerdoelen

  • Leer de seizoenen en maanden.
  • Beschrijf het weer in elk seizoen en elke maand.
  • Geavanceerd: vertel wat je doet in welke maand van het jaar.

A1:13 Podawanie czasu i odczytywanie zegara (Hoe laat is het? De klok lezen.)

Leerdoelen

  • Vraag en vertel de tijd
  • Lees de klok

A1:14 Daty kalendarzowe i święta (Kalenderdata en feestdagen)

Leerdoelen

  • De basisdata en feestdagen

A1:15 Codzienne jedzenie (Dagelijks eten)

Leerdoelen

  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren.
  • Vertel wat je eet en drinkt.

A1:16 Codzienne rutyny (Dagelijkse routines)

Leerdoelen

  • Praat over je dagelijkse routine.
  • Praat over gewoontes.

A1:17 Gotowanie i pieczenie (Koken en bakken)

Leerdoelen

  • Basisingrediënten voor koken
  • Verplichtingen uitdrukken

A1:18 Pytanie o rzeczy (Dingen vragen)

Leerdoelen

  • Stel en beantwoord vragen.
  • Leer de vraagwoorden.

A1:19 Ceny i pieniądze (Prijzen en geld)

Leerdoelen

  • Praat over geld, valuta's en betaalmethoden.
  • Vraag naar en zeg de prijs in een winkel.

A1:20 Zakupy spożywcze (Boodschappen doen)

Leerdoelen

  • Maak een boodschappenlijst voor dagelijkse voeding en drankjes.
  • Vraag een winkelmedewerker naar een product in de supermarkt.

A1:21 W sklepie odzieżowym (In de kledingwinkel)

Leerdoelen

  • Beschrijf alledaagse kleding.
  • Vraag naar beschikbaarheid in een kledingwinkel.
  • Vraag om uw maat.

A1:22 Części ciała (Lichaamsdelen)

Leerdoelen

  • Leer de basis lichaamsdelen kennen.
  • Basiszinnen om uw gezondheid te beschrijven.

A1:23 Wygląd fizyczny (Fysiek en uiterlijk)

Leerdoelen

  • Beschrijf het uiterlijk van mensen
  • Gebruik bijvoeglijke naamwoorden om mensen te beschrijven.

A1:24 Kolory (Kleuren)

Leerdoelen

  • Beschrijf de kleuren van gewone voorwerpen.
  • Basis-, samengestelde en haarkleuren.

A1:25 Emocje i uczucia (Emoties en gevoelens)

Leerdoelen

  • Druk je basisemoties uit.
  • Beschrijf de gevoelens van anderen.

A1:26 Zmysły i postrzeganie (Zintuigen en waarnemen)

Leerdoelen

  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking
  • Dingen vergelijken

A1:27 Kształty i formy (Vormen en figuren)

Leerdoelen

  • Beschrijf vormen en figuren.
  • Beschrijf basisobjecten.
  • Geef voorkeuren aan.

A1:28 Charakter i osobowość (Karakter en persoonlijkheid)

Leerdoelen

  • Leer het karakter van mensen te beschrijven.
  • Praat over persoonlijkheden.

A1:29 Stany fizyczne i doznania (Fysieke toestanden en sensaties)

Leerdoelen

  • Druk uit wat je nodig hebt.
  • Vertel hoe je lichaam aanvoelt.

A1:30 Choroba i ból (Ziekte en pijn)

Leerdoelen

  • Uitdrukken van ziekte en pijn.
  • Leg je medische toestand uit bij de dokter.

A1:31 Nasz dom (Ons huis)

Leerdoelen

  • Beschrijf alle kamers en verdiepingen van een huis.
  • Een huur- of verkoopadvertentie van een huis begrijpen.

A1:32 Meble (Meubilair)

Leerdoelen

  • Beschrijf het meubilair in je huis.
  • Gebruik de plaatsbepalende voorzetsels om de locatie van meubels aan te geven.

A1:33 Zastawa stołowa (Servies)

Leerdoelen

  • Beschrijf welke tafelgerei je nodig hebt.
  • De tafel dekken om gasten te ontvangen.

A1:34 Sprzęt AGD (Huishoudelijke apparaten)

Leerdoelen

  • Leer de namen van veelvoorkomende huishoudelijke en elektrische apparaten.
  • Dagelijkse situaties met veelvoorkomende huishoudelijke apparaten.

A1:35 Mieszkanie i zakwaterowanie (Huisvesting en accommodatie)

Leerdoelen

  • Leer de verschillende soorten accommodaties.
  • Neem contact op met een verhuurder of makelaar om een huis te huren.

A1:36 Rośliny doniczkowe i ogrodowe (Kamerplanten en tuinplanten)

Leerdoelen

  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in huis en in de tuin.
  • Dagelijkse verzorging van planten en tuinieren.

A1:37 Twoje zwierzęta (Jouw huisdieren)

Leerdoelen

  • Leer de basisdieren (huisdieren).
  • Beschrijf de routines, de dagelijkse verzorging en het voer van je huisdier.

A1:38 Usługi codzienne (Dagelijkse diensten)

Leerdoelen

  • Beschrijf de locatie van diensten op een kaart.
  • Vraag naar de openingstijden van een bepaalde dienst.

A1:39 Zamawianie jedzenia i spożywanie posiłków poza domem (Eten bestellen en uit eten gaan)

Leerdoelen

  • Vraag naar eten van het menu.
  • Reserveer een tafel in een restaurant.

A1:40 Sport i ćwiczenia (Sport en beweging)

Leerdoelen

  • Leer de sporten
  • Praat over de sporten die je beoefent

A1:41 Opisywanie zainteresowań (Hobby's beschrijven)

Leerdoelen

  • Praat over je hobby's
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt

A1:42 Transport (Transport)

Leerdoelen

  • Beschrijf de verschillende soorten vervoer.
  • Koop een vervoerbewijs.
  • Beschrijf het vervoer tussen plaatsen.

A1:43 Pytanie o drogę (Routebeschrijving vragen en geven)

Leerdoelen

  • Vraag om de weg in een stad
  • Aan een vreemde de weg wijzen
  • Vraag naar het bestaan van een gebouw of dienst.

A1:44 Piątkowy wieczór na mieście (Vrijdagavond uit)

Leerdoelen

  • Maak plannen met je vrienden voor vrijdagavond.
  • Iemand uitnodigen voor een evenement.

A1:45 Muzyka i sztuka (Muziek en kunst)

Leerdoelen

  • Praat over culturele evenementen in de stad.
  • Ga naar het museum, een expositie, een muziekstuk...