Jechać (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van jechać (rijden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Jechać (rijden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: Miasto i wieś (De stad en het dorp)

Les 42: Transport (Transport)

Werkwoordsvormen

Tryb oznajmujący (Indicatieve wijs)

Czas teraźniejszy 

Pools Nederlands
(ja) jadę ik rijd
(ty) jedziesz jij rijdt
(on/ona/ono) jedzie hij/zij/het rijdt
(my) jedziemy wij rijden
(wy) jedziecie jullie rijden
(oni/one) jadą zij rijden

Czas przeszły 

Pools Nederlands
(ja) jechałem/jechałam ik reed
(ty) jechałeś/jechałaś jij reed/jij reed
(on/ona/ono) jechał/jechała/jechało hij/zij/het reed
(my) jechaliśmy/jechałyśmy wij reden
(wy) jechaliście/jechałyście jullie reden
(oni/one) jechali/jechały zij reden

Czas przyszły 

Pools Nederlands
(ja) będę jechał/jechała ik zal rijden
(ty) będziesz jechał/jechała jij zult rijden
(on/ona/ono) będzie jechał/jechała/jechało hij/zij/het zal rijden
(my) będziemy jechać wij zullen rijden
(wy) będziecie jechać jullie zullen rijden
(oni/one) będą jechać zij zullen rijden
Tryby warunkowe (Voorwaardelijke wijs)

Tryb warunkowy 

Pools Nederlands
(ja) jechałbym/jechałabym ik zou rijden
(ty) jechałbyś/jechałabyś jij zou rijden/jij zou rijden
(on/ona/ono) jechałby/jechałaby/jechałoby hij/zij/het zou rijden
(my) jechalibyśmy/jechałybyśmy wij zouden rijden
(wy) jechalibyście/jechałybyście jullie zouden rijden
(oni/one) jechaliby/jechałyby zij zouden rijden
Tryb rozkazujący (Gebiedende wijs)

Tryb rozkazujący 

Pools Nederlands
Jedź! Rij!
Jedź! Rij!
Niech Jedzie! Jullie rijden!