Comprender (begrijpen)

Vervoeging van comprender (begrijpen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Comprender (begrijpen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 1: Presentarse (Jezelf voorstellen)

Les 2: Decir tu nombre (Je naam zeggen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Comprender (Begrijpen) Comprendiendo (Begrijpend) Comprendido (Begrijpen)

Comprender (Begrijpen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) comprendo ik begrijp
(tú) comprendes jij begrijpt
(él/ella) comprende hij/zij begrijpt
(nosotros/nosotras) comprendemos wij begrijpen
(vosotros/vosotras) comprendéis jullie begrijpen
(ellos/ellas) comprenden zij begrijpen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he comprendido ik heb begrepen
(tú) has comprendido jij hebt begrepen
(él/ella) ha comprendido hij/zij heeft begrepen
(nosotros/nosotras) hemos comprendido wij hebben begrepen
(vosotros/vosotras) habéis comprendido jullie hebben begrepen
(ellos/ellas) han comprendido zij hebben begrepen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) comprenda ik begrijp
(tú) comprendas jij begrijpt
(él/ella) comprenda hij/zij begrijpt
(nosotros/nosotras) comprendamos wij begrijpen
(vosotros/vosotras) comprendáis jullie begrijpen
(ellos/ellas) comprendan zij begrijpen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya comprendido ik heb begrepen
(tú) hayas comprendido jij hebt begrepen
(él/ella) haya comprendido hij/zij heb begrepen
(nosotros/nosotras) hayamos comprendido wij hebben begrepen
(vosotros/vosotras) hayáis comprendido jullie hebben begrepen
(ellos/ellas) hayan comprendido zij hebben begrepen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) comprendía ik begreep
(tú) comprendías jij begreep
(él/ella) comprendía hij begreep / zij begreep
(nosotros/nosotras) comprendíamos wij begrepen
(vosotros/vosotras) comprendíais jullie begrepen
(ellos/ellas) comprendían zij begrepen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había comprendido ik had begrepen
(tú) habías comprendido jij had begrepen
(él/ella) había comprendido hij/zij had begrepen
(nosotros/nosotras) habíamos comprendido wij hadden begrepen
(vosotros/vosotras) habíais comprendido jullie hadden begrepen
(ellos/ellas) habían comprendido zij hadden begrepen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) comprendiera/comprendiese ik begreep
(tú) comprendieras/comprendieses jij begreep
(él/ella) comprendiera/comprendiese hij/zij begreep
(nosotros/nosotras) comprendiéramos/comprendiésemos wij begrepen
(vosotros/vosotras) comprendierais/comprendieseis jullie begrepen
(ellos/ellas) comprendieran/comprendiesen zij begrepen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese comprendido ik zou begrepen hebben
(tú) hubieras/hubieses comprendido jij zou begrepen hebben
(él/ella) hubiera/hubiese comprendido hij/zij zou begrepen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos comprendido wij hadden begrepen
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis comprendido jullie hadden begrepen
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen comprendido zij hadden begrepen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) comprendí ik begreep
(tú) comprendiste jij begreep
(él/ella) comprendió hij/zij begreep
(nosotros/nosotras) comprendimos wij begrepen
(vosotros/vosotras) comprendisteis jullie begrepen
(ellos/ellas) comprendieron zij begrepen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube comprendido ik had begrepen
(tú) hubiste comprendido jij had begrepen
(él/ella) hubo comprendido hij/zij had begrepen
(nosotros/nosotras) hubimos comprendido wij hadden begrepen
(vosotros/vosotras) hubisteis comprendido jullie hadden begrepen
(ellos/ellas) hubieron comprendido zij hadden begrepen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) comprendiere ik zou begrijpen
(tú) comprendieres jij zou begrijpen
(él/ella) comprendiere hij/zij zou begrijpen
(nosotros/nosotras) comprendiéremos wij zullen begrijpen
(vosotros/vosotras) comprendiereis jullie zullen begrijpen
(ellos/ellas) comprendieren zij zouden begrijpen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere comprendido ik zou begrepen hebben
(tú) hubieres comprendido jij zou begrepen hebben
(él/ella) hubiere comprendido hij/zij zal begrepen hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos comprendido wij zullen begrepen hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis comprendido jullie zouden hebben begrepen
(ellos/ellas) hubieren comprendido zij zouden hebben begrepen

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) comprenderé ik zal begrijpen
(tú) comprenderás jij zult begrijpen
(él/ella) comprenderá hij/zij zal begrijpen
(nosotros/nosotras) comprenderemos wij zullen begrijpen
(vosotros/vosotras) comprenderéis jullie zullen begrijpen
(ellos/ellas) comprenderán zij zullen begrijpen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré comprendido ik zal begrepen hebben
(tú) habrás comprendido jij zult begrepen hebben
(él/ella) habrá comprendido hij/zij zal begrepen hebben
(nosotros/nosotras) habremos comprendido wij zullen begrepen hebben
(vosotros/vosotras) habréis comprendido jullie zullen begrepen hebben
(ellos/ellas) habrán comprendido zij zullen begrepen hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Comprende! hij begrijpt
¡Comprenda! Begrijp!
¡Comprendamos! jullie begrijp
¡Comprended! Ze begrijpen
¡Comprendan! Zij begrijpen!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
N/A begrijp niet
¡No comprendas! hij/zij begrijpt niet
¡No comprenda! wij begrijpen niet
¡No comprendamos! jullie begrijpen niet
¡No comprendáis! jullie moeten niet begrijpen

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) comprendería ik zou begrijpen
(tú) comprenderías jij zou begrijpen
(él/ella) comprendería hij/zij zou begrijpen
(nosotros/nosotras) comprenderíamos wij zouden begrijpen
(vosotros/vosotras) comprenderíais jullie zouden begrijpen
(ellos/ellas) comprenderían zij zouden begrijpen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría comprendido ik zou begrepen hebben
(tú) habrías comprendido jij zou begrepen hebben
(él/ella) habría comprendido hij/zij zou hebben begrepen
(nosotros/nosotras) habríamos comprendido wij zouden begrepen hebben
(vosotros/vosotras) habríais comprendido jullie zouden begrepen hebben
(ellos/ellas) habrían comprendido zij zouden begrepen hebben