Pesarse (zich wegen)

Vervoeging van pesarse (zich wegen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Pesarse (zich wegen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 4: Estilo de vida (Levensstijl)

Les 25: Comida y hábitos saludables (Gezonde voeding en gewoontes)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Pesarse (zich wegen) Pesándose (zich aan het wegen) Pesado (gewogen)

Pesarse (zich wegen): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) me peso ik weeg me
(tú) te pesas jij weegt jezelf
(él/ella) se pesa hij/zij weegt zich
(nosotros/nosotras) nos pesamos wij wegen
(vosotros/vosotras) os pesáis jullie wegen je
(ellos/ellas) se pesan zij wegen zich

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me he pesado ik heb me gewogen
(tú) te has pesado jij hebt je gewogen
(él/ella) se ha pesado hij/zij heeft zich gewogen
(nosotros/nosotras) nos hemos pesado wij hebben ons gewogen
(vosotros/vosotras) os habéis pesado jullie hebben zich gewogen
(ellos/ellas) se han pesado zij hebben zich gewogen

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) me pese ik zich weeg
(tú) te peses jij je weegt
(él/ella) se pese hij/zij zich weegt
(nosotros/nosotras) nos pesemos wij ons wegen
(vosotros/vosotras) os peséis jullie wegen je
(ellos/ellas) se pesen zij wegen zich

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me haya pesado ik ben me gewogen
(tú) te hayas pesado jij hebt je gewogen
(él/ella) se haya pesado hij/zij zich heeft gewogen
(nosotros/nosotras) nos hayamos pesado wij hebben ons gewogen
(vosotros/vosotras) os hayáis pesado jullie hebben zich gewogen
(ellos/ellas) se hayan pesado zij hebben zich gewogen

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me pesaba ik woog me
(tú) te pesabas jij woog je
(él/ella) se pesaba hij/zij woog zich
(nosotros/nosotras) nos pesábamos wij wogen
(vosotros/vosotras) os pesabais jullie wogen zich
(ellos/ellas) se pesaban zij wogen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me había pesado ik had me gewogen
(tú) te habías pesado jij had je gewogen
(él/ella) se había pesado hij/zij had zich gewogen
(nosotros/nosotras) nos habíamos pesado wij hadden ons gewogen
(vosotros/vosotras) os habíais pesado jullie hadden zich gewogen
(ellos/ellas) se habían pesado zij hadden zich gewogen

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me pesara/me pesase ik zou me wegen
(tú) te pesaras/te pesases jij je woog
(él/ella) se pesara/se pesase hij/zij zich woog
(nosotros/nosotras) nos pesáramos/nos pesásemos wij ons zouden wegen
(vosotros/vosotras) os pesarais/os pesaseis jullie zouden zich wegen
(ellos/ellas) se pesaran/se pesasen zij zich zouden wegen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiera/hubiese pesado ik had me gewogen
(tú) te hubieras/hubieses pesado jij zou je gewogen hebben
(él/ella) se hubiera/hubiese pesado hij/zij zich gewogen zou hebben
(nosotros/nosotras) nos hubiéramos/hubiésemos pesado wij zouden ons gewogen hebben
(vosotros/vosotras) os hubierais/hubieseis pesado jullie zouden zich gewogen hebben
(ellos/ellas) se hubieran/hubiesen pesado zij zouden zich hebben gewogen

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) me pesé ik woog me
(tú) te pesaste jij woog je
(él/ella) se pesó hij/zij woog zich
(nosotros/nosotras) nos pesamos wij wogen
(vosotros/vosotras) os pesasteis jullie wogen jullie
(ellos/ellas) se pesaron zij wogen zich

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) Me hube pesado ik had me gewogen
(tú) Te hubiste pesado jij had je gewogen
(él/ella) Se hubo pesado hij/zij was zich gewogen
(nosotros/nosotras) Nos hubimos pesado wij hadden ons gewogen
(vosotros/vosotras) Os hubisteis pesado jullie hadden je gewogen
(ellos/ellas) Se hubieron pesado zij hadden zich gewogen

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me pesare ik zal me wegen
(tú) te pesaress jij zou je wegen
(él/ella) se pesare hij/zij zich zal wegen
(nosotros/nosotras) nos pesáremos wij zullen ons wegen
(vosotros/vosotras) os pesareis jullie zullen zich wegen
(ellos/ellas) se pesaren zij zouden zich wegen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me hubiere pesado ik zal mij gewogen hebben
(tú) te hubieres pesado jij zou je wegen
(él/ella) se hubiere pesado hij/zij zou zich gewogen hebben
(nosotros/nosotras) nos hubiéremos pesado wij zullen ons hebben gewogen
(vosotros/vosotras) os hubiereis pesado jullie zouden je gewogen hebben
(ellos/ellas) se hubieren pesado zij zouden zich hebben gewogen

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) me pesaré ik zal me wegen
(tú) te pesarás jij zult je wegen
(él/ella) se pesará hij/zij zal zich wegen
(nosotros/nosotras) nos pesaremos wij zullen ons wegen
(vosotros/vosotras) os pesaréis jullie zullen zich wegen
(ellos/ellas) se pesarán zij zullen zich wegen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habré pesado ik zal me hebben gewogen
(tú) te habrás pesado jij zult je hebben gewogen
(él/ella) se habrá pesado hij/zij zal zich gewogen hebben
(nosotros/nosotras) nos habremos pesado wij zullen ons hebben gewogen
(vosotros/vosotras) os habréis pesado jullie zullen zich hebben gewogen
(ellos/ellas) se habrán pesado zij zullen zich gewogen hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
no applicable weeg je
Pésate! Hij/zij weeg je!
Pésese! we wegen ons
Pesémonos! we wegen ons!
Pesaos! weegt jullie!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
N/A jij weegt je niet
¡No te peses! weeg jezelf niet
¡No se pese! weeg je niet
¡No nos pesemos! laten we ons niet wegen
¡No os peséis! Jullie moeten je niet wegen

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) me pesaría ik zou me wegen
(tú) te pesarías jij zou je wegen
(él/ella) se pesaría hij/zij zou zich wegen
(nosotros/nosotras) nos pesaríamos wij zouden ons wegen
(vosotros/vosotras) os pesaríais jullie zouden zich wegen
(ellos/ellas) se pesarían zij zouden zich wegen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) me habría pesado ik zou me hebben gewogen
(tú) te habrías pesado jij zou je hebben gewogen
(él/ella) se habría pesado hij/zij zou zich hebben gewogen
(nosotros/nosotras) nos habríamos pesado wij zouden ons hebben gewogen
(vosotros/vosotras) os habríais pesado jullie zouden zich hebben gewogen
(ellos/ellas) se habrían pesado zij zouden zich hebben gewogen