Ver (zien)

Vervoeging van ver (zien) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Ver (zien)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 2: De horas a estaciones (Van uren tot seizoenen)

Les 9: Días de la semana y partes del día. (Dagen van de week en dagdelen)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Ver (zien) Viendo (aan het kijken) Visto (Gezien)

Ver (zien): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) veo ik zie
(tú) ves jij ziet
(él/ella) ve hij/zij ziet
(nosotros/nosotras) vemos wij zien
(vosotros/vosotras) veis jullie zien
(ellos/ellas) ven zij zien

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he visto ik heb gezien
(tú) has visto jij hebt gezien
(él/ella) ha visto hij/zij heeft gezien
(nosotros/nosotras) hemos visto wij hebben gezien
(vosotros/vosotras) habéis visto jullie hebben gezien
(ellos/ellas) han visto zij hebben gezien

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) vea ik zie
(tú) veas jij ziet
(él/ella) vea hij/zij zie
(nosotros/nosotras) veamos wij zien
(vosotros/vosotras) veáis jullie zien
(ellos/ellas) vean zij zien

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya visto ik heb gezien
(tú) hayas visto jij hebt gezien
(él/ella) haya visto hij/zij heeft gezien
(nosotros/nosotras) hayamos visto wij hebben gezien
(vosotros/vosotras) hayáis visto jullie hebben gezien
(ellos/ellas) hayan visto zij hebben gezien

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) veía ik zag
(tú) veías jij zag
(él/ella) veía hij/zij zag
(nosotros/nosotras) veíamos wij zagen
(vosotros/vosotras) veíais jullie zagen
(ellos/ellas) veían zij zagen

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había visto ik had gezien
(tú) habías visto jij had gezien
(él/ella) había visto hij/zij had gezien
(nosotros/nosotras) habíamos visto wij hadden gezien
(vosotros/vosotras) habíais visto jullie hadden gezien
(ellos/ellas) habían visto zij hadden gezien

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) viera/viese ik zag
(tú) vieras/vieses jij zou zien
(él/ella) viera/viese hij/zij zou zien
(nosotros/nosotras) viéramos/viésemos wij zouden zien
(vosotros/vosotras) vierais/vieseis jullie zagen
(ellos/ellas) vieran/viesen zij zouden zien

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese visto ik zou gezien hebben
(tú) hubieras/hubieses visto jij zou hebben gezien
(él/ella) hubiera/hubiese visto hij/zij zou gezien hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos visto wij zouden gezien hebben
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis visto jullie zouden gezien hebben
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen visto zij hadden gezien

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) vi ik zag
(tú) viste jij zag
(él/ella) vio hij/zij zag
(nosotros/nosotras) vimos wij zagen
(vosotros/vosotras) visteis jullie zagen
(ellos/ellas) vieron zij zagen

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube visto ik had gezien
(tú) hubiste visto jij had gezien
(él/ella) hubo visto hij heeft gezien / zij heeft gezien
(nosotros/nosotras) hubimos visto wij hadden gezien
(vosotros/vosotras) hubisteis visto jullie hadden gezien
(ellos/ellas) hubieron visto zij hadden gezien

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) viere ik zie
(tú) vieres jij zult zien
(él/ella) viere hij/zij zal zien
(nosotros/nosotras) viéremos wij zien
(vosotros/vosotras) viereis jullie zullen zien
(ellos/ellas) vieren zij zouden zien

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere visto ik zou gezien hebben
(tú) hubieres visto jij zou gezien hebben
(él/ella) hubiere visto hij/zij zal gezien hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos visto wij zullen gezien hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis visto jullie zouden hebben gezien
(ellos/ellas) hubieren visto zij zouden hebben gezien

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) veré ik zal zien
(tú) verás jij zult zien
(él/ella) verá hij/zou zien
(nosotros/nosotras) veremos wij zullen zien
(vosotros/vosotras) veréis jullie zullen zien
(ellos/ellas) verán zij zullen zien

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré visto Ik zal gezien hebben
(tú) habrás visto jij zult gezien hebben
(él/ella) habrá visto hij/zij zal gezien hebben
(nosotros/nosotras) habremos visto wij zullen gezien hebben
(vosotros/vosotras) habréis visto jullie zullen gezien hebben
(ellos/ellas) habrán visto zij zullen hebben gezien
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
¡Ve! hij ziet
¡Vea! Wij zien
¡Veamos! jullie zien
¡Ved! zij zien
¡Vean! Kijk!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
¡no veas! jij moet niet zien
¡no vea! niet zien!
¡no veamos! laten we niet zien
¡no veáis! zien jullie niet
¡no vean! zij/jullie zien niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) vería ik zou zien
(tú) verías jij zou zien
(él/ella) vería hij zou zien/zij zou zien
(nosotros/nosotras) veríamos wij zouden zien
(vosotros/vosotras) veríais jullie zouden zien
(ellos/ellas) verían zij zouden zien

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría visto ik zou gezien hebben
(tú) habrías visto jij zou gezien hebben
(él/ella) habría visto hij/zij zou gezien hebben
(nosotros/nosotras) habríamos visto wij zouden hebben gezien
(vosotros/vosotras) habríais visto jullie zouden hebben gezien
(ellos/ellas) habrían visto zij zouden gezien hebben