Sonar (dromen)

Vervoeging van sonar (klinken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Sonar (dromen)

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a1

Module 6: La ciudad y el pueblo (De stad en het dorp)

Les 45: Música y arte (Muziek en kunst)

Basiswerkwoordsvormen

Infinitivo (Infinitief) Gerundio (Deelwoord) Participio (Deelwoord)
Sonar (klinken) sonando (klinkende) sonado (geklinkt)

Sonar (klinken): Werkwoordvervoegingstabellen

Indicativo (Aantonende wijs) Subjuntivo (Aanvoegende wijs)

Presente 

Spaans Nederlands
(yo) sueno ik droom
(tú) suenas jij droomt
(él/ella) suena hij/zij droomt
(nosotros/nosotras) sonamos wij dromen
(vosotros/vosotras) sonáis jullie dromen
(ellos/ellas) suenan zij dromen

Pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) he sonado ik heb gedroomd
(tú) has sonado jij hebt gedroomd
(él/ella) ha sonado hij/zij heeft gedroomd
(nosotros/nosotras) hemos sonado wij hebben gedroomd
(vosotros/vosotras) habéis sonado jullie hebben gedroomd
(ellos/ellas) han sonado zij hebben gedroomd

Subjuntivo presente 

Spaans Nederlands
(yo) sueñe ik droom
(tú) sueñes jij droomt
(él/ella) sueñe hij/zij droomt
(nosotros/nosotras) soñemos wij dromen
(vosotros/vosotras) soñéis jullie dromen
(ellos/ellas) sueñen zij dromen

Subjuntivo pretérito perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) haya sonado ik heb gedroomd
(tú) hayas sonado jij hebt gedroomd
(él/ella) haya sonado hij/zij heeft gedroomd
(nosotros/nosotras) hayamos sonado wij hebben gedroomd
(vosotros/vosotras) hayáis sonado jullie hebben gedroomd
(ellos/ellas) hayan sonado zij hebben gedroomd

Pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) sonaba ik droomde
(tú) sonabas jij droomde
(él/ella) sonaba hij/zij droomde
(nosotros/nosotras) sonábamos wij droomden
(vosotros/vosotras) sonabais jullie droomden
(ellos/ellas) sonaban zij droomden

Pretérito pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) había soñado ik had gedroomd
(tú) habías soñado jij had gedroomd
(él/ella) había soñado hij/zij had gedroomd
(nosotros/nosotras) habíamos soñado wij hadden gedroomd
(vosotros/vosotras) habíais soñado jullie hadden gedroomd
(ellos/ellas) habían soñado zij hadden gedroomd

Subjuntivo pretérito imperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) sonara/sonase ik zou dromen
(tú) sonaras/sonases jij zou dromen
(él/ella) sonara/sonase hij/zij droomde
(nosotros/nosotras) sonáramos/sonásemos wij zouden dromen
(vosotros/vosotras) sonarais/sonaseis jullie zouden dromen
(ellos/ellas) sonaran/sonasen zij zouden dromen

Subjuntivo pluscuamperfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiera/hubiese soñado ik had gedroomd
(tú) hubieras/hubieses soñado jij zou gedroomd hebben
(él/ella) hubiera/hubiese soñado hij/zij zou gedroomd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéramos/hubiésemos soñado wij zouden hebben gedroomd
(vosotros/vosotras) hubierais/hubieseis soñado jullie zouden gedroomd hebben
(ellos/ellas) hubieran/hubiesen soñado zij zouden gedroomd hebben

Pretérito indefinido 

Spaans Nederlands
(yo) soné ik droomde
(tú) sonaste jij droomde
(él/ella) sonó hij/zij droomde
(nosotros/nosotras) sonamos wij droomden
(vosotros/vosotras) sonasteis jullie droomden
(ellos/ellas) sonaron zij droomden

Pretérito anterior 

Spaans Nederlands
(yo) hube sonado ik had gedroomd
(tú) hubiste sonado jij had gedroomd
(él/ella) hubo sonado hij/zij had gedroomd
(nosotros/nosotras) hubimos sonado wij hadden gedroomd
(vosotros/vosotras) hubisteis sonado jullie hadden gedroomd
(ellos/ellas) hubieron sonado zij hadden gedroomd

Subjuntivo futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) sonare ik zal dromen
(tú) sonares jij zou dromen
(él/ella) sonare hij zou dromen/zij zou dromen
(nosotros/nosotras) sonáremos wij zouden dromen
(vosotros/vosotras) sonareis jullie dromen
(ellos/ellas) sonaren zij zouden dromen

Subjuntivo futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) hubiere sonado ik zou gedroomd hebben
(tú) hubieres sonado jij zou gedroomd hebben
(él/ella) hubiere sonado hij zou gedroomd hebben/zij zou gedroomd hebben
(nosotros/nosotras) hubiéremos sonado wij zullen gedroomd hebben
(vosotros/vosotras) hubiereis sonado jullie zouden gedroomd hebben
(ellos/ellas) hubieren sonado zij zouden gedroomd hebben

Futuro simple 

Spaans Nederlands
(yo) sonaré ik zal dromen
(tú) sonarás jij zult dromen
(él/ella) sonará hij/zij zal dromen
(nosotros/nosotras) sonaremos wij zullen dromen
(vosotros/vosotras) sonaréis jullie zullen dromen
(ellos/ellas) sonarán zij zullen dromen

Futuro perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habré sonado ik zal gedroomd hebben
(tú) habrás sonado jij zult gedroomd hebben
(él/ella) habrá sonado hij/zij zal gedroomd hebben
(nosotros/nosotras) habremos sonado wij zullen gedroomd hebben
(vosotros/vosotras) habréis sonado jullie zullen gedroomd hebben
(ellos/ellas) habrán sonado zij zullen gedroomd hebben
Imperativo (Imperatief)

Imperativo 

Spaans Nederlands
Sueña! droom
Suene! Hij/zij droom!
Sonemos! Laten we dromen!
Sonad! jullie droomt
Suenen! Droom!

Imperativo negativo 

Spaans Nederlands
No suenes! droom niet
No suene! Droom niet!
No sonemos! Laten we niet dromen.
No sonéis! droom niet
No suenen! zij dromen niet

Condicional simple 

Spaans Nederlands
(yo) sonaría ik zou dromen
(tú) sonarías jij zou dromen
(él/ella) sonaría hij/zij zou dromen
(nosotros/nosotras) sonaríamos wij zouden dromen
(vosotros/vosotras) sonaríais jullie zouden dromen
(ellos/ellas) sonarían zij zouden dromen

Condicional perfecto 

Spaans Nederlands
(yo) habría sonado ik zou gedroomd hebben
(tú) habrías sonado jij zou gedroomd hebben
(él/ella) habría sonado hij/zij zou gedroomd hebben
(nosotros/nosotras) habríamos sonado wij zouden hebben gedroomd
(vosotros/vosotras) habríais sonado jullie zouden gedroomd hebben
(ellos/ellas) habrían sonado zij zouden gedroomd hebben