Voeden (nourrir)

Voeden (nourrir)

Apprenez à conjuguer le verbe « nourrir » en néerlandais : temps futur antérieur de l'indicatif

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk), aantonende wijs (Futur antérieur, indicatif)

Toutes les conjugaisons et les temps: Voeden (nourrir)

Programme : cours de néerlandais - Bezoek het platteland (Visiter la campagne)

Conjugaison du verbe nourrir au futur simple

Néerlandais Français
(ik) zal gevoed hebben je nourrirai
(jij) zal/zult gevoed hebben tu auras nourri
(hij/zij/het) zal gevoed hebben il aura nourri
(wij) zullen gevoed hebben nous aurons nourri
(jullie) zullen gevoed hebben vous aurez nourri
(zij) zullen gevoed hebben ils nourriront