Abfahren (vertrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van abfahren (vertrekken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitiv |
Partizip |
Abfahren
(vertrekken)
|
abgefahren
(vertrokken)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) fahre ab |
ik vertrek |
(du) fährst ab |
jij vertrekt |
(er/sie/es) fährt ab |
hij/zij/het vertrekt |
(wir) fahren ab |
wij vertrekken |
(ihr) fahrt ab |
jullie vertrekken |
(sie) fahren ab |
zij vertrekken |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) fuhr ab |
ik vertrok |
(du) fuhrest ab / fuhrst ab |
jij vertrok / je vertrok |
(er/sie/es) fuhr ab |
hij/zij/het vertrok |
(wir) fuhren ab |
wij vertrokken |
(ihr) fuhrt ab |
jullie vertrokken |
(sie) fuhren ab |
zij vertrokken |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich bin abgefahren |
ik ben vertrokken |
du bist abgefahren |
jij bent vertrokken |
er/sie/es ist abgefahren |
hij/zij/het is vertrokken |
wir sind abgefahren |
wij zijn vertrokken |
ihr seid abgefahren |
jullie zijn vertrokken |
sie sind abgefahren |
zij zijn vertrokken |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich war abgefahren |
ik was vertrokken |
du warst abgefahren |
jij was vertrokken |
er/sie/es war abgefahren |
hij/zij/het was vertrokken |
wir waren abgefahren |
wij waren vertrokken |
ihr wart abgefahren |
jullie waren vertrokken |
sie waren abgefahren |
zij waren vertrokken |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde abfahren |
ik zal vertrekken |
du wirst abfahren |
jij zult vertrekken |
er/sie/es wird abfahren |
hij/zij/het zal vertrekken |
wir werden abfahren |
wij zullen vertrekken |
ihr werdet abfahren |
jullie zullen vertrekken |
sie werden abfahren |
zij zullen vertrekken |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde abgefahren sein |
ik zal vertrokken zijn |
(du) wirst abgefahren sein |
jij zult zijn vertrokken |
(er/sie/es) wird abgefahren sein |
hij/zij/het zal vertrokken zijn |
(wir) werden abgefahren sein |
wij zullen vertrokken zijn |
(ihr) werdet abgefahren sein |
jullie zullen vertrokken zijn |
(sie) werden abgefahren sein |
zij zullen vertrokken zijn |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) däffhre ab/däffhre abfahren |
ik zou vertrekken |
(du) däffhrest ab/däffhrest abfahren |
jij zou vertrekken |
(er/sie/es) däffhre ab/däffhre abfahren |
hij/zij/het zou vertrekken |
(wir) däffhren ab/däffhren abfahren |
wij zouden vertrekken |
(ihr) däffhret ab/däffhret abfahren |
jullie zouden vertrekken |
(sie) däffhren ab/däffhren abfahren |
zij zouden vertrekken |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hätte abgefahren / wäre abgefahren |
ik zou zijn vertrokken / ik zou vertrokken zijn |
(du) hättest abgefahren / wärest abgefahren |
jij zou vertrokken zijn / jij zou zijn vertrokken |
(er/sie/es) hätte abgefahren / wäre abgefahren |
hij zou zijn vertrokken |
(wir) hätten abgefahren / wären abgefahren |
wij zouden zijn vertrokken / waren vertrokken |
(ihr) hättet abgefahren / wärt abgefahren |
jullie zouden vertrokken zijn / jullie waren vertrokken |
(sie) hätten abgefahren / wären abgefahren |
zij zouden vertrokken zijn |
|
Imperativ