Abfahren (vertrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van abfahren (vertrekken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Abfahren (vertrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 6: Die Stadt und das Dorf (De stad en het dorp)

Les 42: Transportmittel (Transport)

Infinitiv Partizip
Abfahren (vertrekken) abgefahren (vertrokken)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) fahre ab ik vertrek
(du) fährst ab jij vertrekt
(er/sie/es) fährt ab hij/zij/het vertrekt
(wir) fahren ab wij vertrekken
(ihr) fahrt ab jullie vertrekken
(sie) fahren ab zij vertrekken

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) fuhr ab ik vertrok
(du) fuhrest ab / fuhrst ab jij vertrok / je vertrok
(er/sie/es) fuhr ab hij/zij/het vertrok
(wir) fuhren ab wij vertrokken
(ihr) fuhrt ab jullie vertrokken
(sie) fuhren ab zij vertrokken

Perfekt 

Duits Nederlands
ich bin abgefahren ik ben vertrokken
du bist abgefahren jij bent vertrokken
er/sie/es ist abgefahren hij/zij/het is vertrokken
wir sind abgefahren wij zijn vertrokken
ihr seid abgefahren jullie zijn vertrokken
sie sind abgefahren zij zijn vertrokken

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
ich war abgefahren ik was vertrokken
du warst abgefahren jij was vertrokken
er/sie/es war abgefahren hij/zij/het was vertrokken
wir waren abgefahren wij waren vertrokken
ihr wart abgefahren jullie waren vertrokken
sie waren abgefahren zij waren vertrokken

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde abfahren ik zal vertrekken
du wirst abfahren jij zult vertrekken
er/sie/es wird abfahren hij/zij/het zal vertrekken
wir werden abfahren wij zullen vertrekken
ihr werdet abfahren jullie zullen vertrekken
sie werden abfahren zij zullen vertrekken

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde abgefahren sein ik zal vertrokken zijn
(du) wirst abgefahren sein jij zult zijn vertrokken
(er/sie/es) wird abgefahren sein hij/zij/het zal vertrokken zijn
(wir) werden abgefahren sein wij zullen vertrokken zijn
(ihr) werdet abgefahren sein jullie zullen vertrokken zijn
(sie) werden abgefahren sein zij zullen vertrokken zijn

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) däffhre ab/däffhre abfahren ik zou vertrekken
(du) däffhrest ab/däffhrest abfahren jij zou vertrekken
(er/sie/es) däffhre ab/däffhre abfahren hij/zij/het zou vertrekken
(wir) däffhren ab/däffhren abfahren wij zouden vertrekken
(ihr) däffhret ab/däffhret abfahren jullie zouden vertrekken
(sie) däffhren ab/däffhren abfahren zij zouden vertrekken

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte abgefahren / wäre abgefahren ik zou zijn vertrokken / ik zou vertrokken zijn
(du) hättest abgefahren / wärest abgefahren jij zou vertrokken zijn / jij zou zijn vertrokken
(er/sie/es) hätte abgefahren / wäre abgefahren hij zou zijn vertrokken
(wir) hätten abgefahren / wären abgefahren wij zouden zijn vertrokken / waren vertrokken
(ihr) hättet abgefahren / wärt abgefahren jullie zouden vertrokken zijn / jullie waren vertrokken
(sie) hätten abgefahren / wären abgefahren zij zouden vertrokken zijn

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Abfahre! Vertrek!