Anfangen (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van anfangen (beginnen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Anfangen (beginnen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 4: Lifestyle (Levensstijl)

Les 28: Bewegung und Lifestyle (Oefening en levensstijl)

Infinitiv Partizip
Anfangen (beginnen) angefangen (begonnen)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) fing an ik begon
(du) fingst an jij begon
(er/sie/es) fing an hij begon / zij begon / het begon
(wir) fingen an wij begonnen
(ihr) fingt an jullie begonnen
(sie) fingen an zij begonnen

Perfekt 

Duits Nederlands

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte angefangen ik was begonnen
(du) hattest angefangen jij had begonnen
(er/sie/es) hatte angefangen hij/zij/het was begonnen
(wir) hatten angefangen we waren begonnen
(ihr) hattet angefangen jullie hadden begonnen
(sie) hatten angefangen zij waren begonnen

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde anfangen ik zal beginnen
du wirst anfangen jij zult beginnen
er/sie/es wird anfangen hij/zij/het zal beginnen
wir werden anfangen wij zullen beginnen
ihr werdet anfangen jullie zullen beginnen
sie werden anfangen zij zullen beginnen

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde angefangen haben ik zal begonnen zijn
du wirst angefangen haben jij zult begonnen zijn
er/sie/es wird angefangen haben hij/zij/het zal begonnen zijn
wir werden angefangen haben wij zullen begonnen zijn
ihr werdet angefangen haben jullie zullen begonnen zijn
sie werden angefangen haben zij zullen begonnen zijn

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) finge an ik zou beginnen
(du) fingest an/fingest an jij zou beginnen
(er/sie/es) finge an hij/zij/het zou beginnen
(wir) fingen an wij zouden beginnen
(ihr) fingt an jullie zouden beginnen
(sie) fingen an zij zouden beginnen

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
ich hätte angefangen ik zou begonnen zijn
du hättest angefangen jij zou begonnen zijn
er/sie/es hätte angefangen hij/zij/het zou begonnen zijn
wir hätten angefangen wij zouden begonnen zijn
ihr hättet angefangen jullie zouden begonnen zijn
sie hätten angefangen zij zouden begonnen zijn

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
FANGE AN! begin jij