Anziehen (aantrekken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van anziehen (aantrekken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitiv |
Partizip |
Anziehen
(aantrekken)
|
angezogen
(aangetrokken)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) ziehe an |
ik trek aan |
(du) ziehst an |
jij trekt aan |
(er/sie/es) zieht an |
hij/zij/het trekt aan |
(wir) ziehen an |
wij trekken aan |
(ihr) zieht an |
jullie trekken aan |
(sie) ziehen an |
zij trekken aan |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) zog an |
ik trok aan |
(du) zogst an |
jij trok aan |
(er/sie/es) zog an |
hij/zij/het trok aan |
(wir) zogen an |
wij trokken aan |
(ihr) zogen an |
jullie trokken aan |
(sie) zogen an |
zij trokken aan |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich habe angezogen |
ik heb aangetrokken |
du hast angezogen |
jij hebt aangetrokken |
er/sie/es hat angezogen |
hij/zij/het heeft aangetrokken |
wir haben angezogen |
wij hebben aangetrokken |
ihr habt angezogen |
jullie hebben aangetrokken |
sie haben angezogen |
zij hebben aangetrokken |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hatte angezogen |
ik had aangetrokken |
(du) hattest angezogen |
jij had aangetrokken |
(er/sie/es) hatte angezogen |
hij/zij/het had aangetrokken |
(wir) hatten angezogen |
wij hadden aangetrokken |
(ihr) hattet angezogen |
jullie hadden aangetrokken |
(sie) hatten angezogen |
zij hadden aangetrokken |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde mich anziehen |
ik zal me aantrekken |
du wirst dich anziehen |
jij zult je aantrekken |
er/sie/es wird sich anziehen |
hij/zij/het zal zich aankleden |
wir werden uns anziehen |
wij zullen ons aantrekken |
ihr werdet euch anziehen |
jullie zullen je aantrekken |
sie werden sich anziehen |
zij zullen zich aankleden |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde angezogen haben |
ik zal aangetrokken hebben |
du wirst angezogen haben |
jij zult aangetrokken hebben |
er/sie/es wird angezogen haben |
hij/zij/het zal hebben aangetrokken |
wir werden angezogen haben |
wij zullen hebben aangetrokken |
ihr werdet angezogen haben |
jullie zullen hebben aangetrokken |
sie werden angezogen haben |
zij zullen hebben aangetrokken |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) zöge an |
ik zou aantrekken |
(du) zögest an / zögest dich an |
jij zou aantrekken / jij zou je aantrekken |
(er/sie/es) zöge an |
hij/zij/het zou aantrekken |
(wir) zögen an / zögen uns an |
wij zouden aantrekken / wij zouden ons aantrekken |
(ihr) zöget an / zöget euch an |
jullie zouden aantrekken / jullie zouden je aantrekken |
(sie) zögen an / zögen sich an |
zij zouden aantrekken / zij zouden zich aantrekken |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich hätte angezogen / wäre angezogen |
ik zou aangetrokken hebben / zou aangetrokken zijn |
du hättest angezogen / wärst angezogen |
jij zou aantrekken / je zou aangetrokken zijn |
er/sie/es hätte angezogen / wäre angezogen |
hij/zij/het zou hebben aangetrokken / zou zijn aangetrokken |
wir hätten angezogen / wären angezogen |
wij zouden aangetrokken hebben / wij zouden aangetrokken zijn |
ihr hättet angezogen / wärt angezogen |
jullie zouden aangetrokken hebben/jullie zouden aangetrokken zijn |
sie hätten angezogen / wären angezogen |
zij zouden hebben aangetrokken / zij zouden aangetrokken zijn |
|
Imperativ