Benutzen (gebruiken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van benutzen (gebruiken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:
Niveau:
A1
Module 5:
Zu Hause
(Thuis)
Les 34:
Haushaltsgeräte
(Huishoudelijke apparaten)
Infinitiv |
Partizip |
Benutzen
(gebruiken)
|
benutzt
(gebruikt)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich benutze |
ik gebruik |
du benutzt |
jij gebruikt |
er/sie/es benutzt |
hij/zij/het gebruikt |
wir benutzen |
wij gebruiken |
ihr benutzt |
jullie gebruiken |
sie benutzen |
zij gebruiken |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) benutzte |
ik gebruikte |
(du) benutztest |
jij gebruikte |
(er/sie/es) benutzte |
hij/zij/het gebruikte |
(wir) benutzten |
wij gebruikten |
(ihr) benutztet |
jullie gebruikten |
(sie) benutzten |
zij gebruikten |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) habe benutzt |
ik heb gebruikt |
(du) hast benutzt |
jij hebt gebruikt |
(er/sie/es) hat benutzt |
hij/zij/het heeft gebruikt |
(wir) haben benutzt |
wij hebben gebruikt |
(ihr) habt benutzt |
jullie hebben gebruikt |
(sie) haben benutzt |
zij hebben gebruikt |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hatte benutzt |
ik had gebruikt |
(du) hattest benutzt |
jij had gebruikt |
(er/sie/es) hatte benutzt |
hij/zij/het had gebruikt |
(wir) hatten benutzt |
wij hadden gebruikt |
(ihr) hattet benutzt |
jullie hadden gebruikt |
(sie) hatten benutzt |
zij hadden gebruikt |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde benutzen |
ik zal gebruiken |
du wirst benutzen |
jij zult gebruiken |
er/sie/es wird benutzen |
hij/zij/het zal gebruiken |
wir werden benutzen |
wij zullen gebruiken |
ihr werdet benutzen |
jullie zullen gebruiken |
sie werden benutzen |
zij zullen gebruiken |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde benutzt haben |
ik zal hebben gebruikt |
(du) wirst benutzt haben |
jij zult gebruikt hebben |
(er/sie/es) wird benutzt haben |
hij/zij/het zal gebruikt hebben |
(wir) werden benutzt haben |
wij zullen hebben gebruikt |
(ihr) werdet benutzt haben |
jullie zullen gebruikt hebben |
(sie) werden benutzt haben |
zij zullen gebruikt hebben |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) benutzte |
ik zou gebruiken |
(du) benutztest |
jij zou gebruiken |
(er/sie/es) benutzte |
hij/zij/het zou gebruiken |
(wir) benutzten |
wij zouden gebruiken |
(ihr) benutztet |
jullie zouden gebruiken |
(sie) benutzten |
zij zouden gebruiken |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hätte benutzt |
ik zou hebben gebruikt |
(du) hättest benutzt |
jij zou gebruikt hebben |
(er/sie/es) hätte benutzt |
hij zou gebruikt hebben/zij zou gebruikt hebben/het zou gebruikt hebben |
(wir) hätten benutzt |
wij zouden gebruiken |
(ihr) hättet benutzt |
jullie zouden gebruikt hebben |
(sie) hätten benutzt |
zij zouden gebruikt hebben |
|
Imperativ