(Etwas) ausprobieren (iets uitproberen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van (etwas) ausprobieren (iets uitproberen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:
Niveau:
A2
Module 4:
Lifestyle
(Levensstijl)
Les 23:
Hobby-Kurse
(Hobbylessen)
Infinitiv |
Partizip |
(Etwas) ausprobieren
(iets uitproberen)
|
ausprobiert
(uitgeprobeerd)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) probiere aus |
ik probeer iets uit |
(du) probierst aus |
jij probeert iets uit |
(er/sie/es) probiert aus |
hij/zij/het probeert iets uit |
(wir) probieren aus |
wij proberen iets uit |
(ihr) probiert aus |
jullie proberen uit |
(sie) probieren aus |
zij proberen uit |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) probierte etwas aus |
ik probeerde iets uit |
(du) probiertest etwas aus |
jij probeerde iets uit |
(er/sie/es) probierte etwas aus |
hij/zij/het probeerde iets uit |
(wir) probierten etwas aus |
wij probeerden iets uit |
(ihr) probiertet etwas aus |
jullie probeerden iets uit |
(sie) probierten etwas aus |
zij probeerden iets uit |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) habe ausprobiert |
ik heb iets uitgeprobeerd |
(du) hast ausprobiert |
jij hebt iets uitgeprobeerd |
(er/sie/es) hat ausprobiert |
hij/zij/het heeft iets uitgeprobeerd |
(wir) haben ausprobiert |
wij hebben iets uitgeprobeerd |
(ihr) habt ausprobiert |
jullie hebben iets uitgeprobeerd |
(sie) haben ausprobiert |
zij hebben iets uitgeprobeerd |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hatte ausprobiert |
ik had iets uitgeprobeerd |
(du) hattest ausprobiert |
jij had iets uitgeprobeerd |
(er/sie/es) hatte ausprobiert |
hij/zij/het had iets uitgeprobeerd |
(wir) hatten ausprobiert |
wij hadden iets uitgeprobeerd |
(ihr) hattet ausprobiert |
jullie hadden iets uitgeprobeerd |
(sie) hatten ausprobiert |
zij hadden iets uitgeprobeerd |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde ausprobieren |
ik zal iets uitproberen |
du wirst ausprobieren |
jij zult iets uitproberen |
er/sie/es wird ausprobieren |
hij/zij/het zal iets uitproberen |
wir werden ausprobieren |
wij zullen iets uitproberen |
ihr werdet ausprobieren |
jullie zullen iets uitproberen |
sie werden ausprobieren |
zij zullen iets uitproberen |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde ausprobiert haben |
ik zal iets uitgeprobeerd hebben |
(du) wirst ausprobiert haben |
jij zult iets uitgeprobeerd hebben |
(er/sie/es) wird ausprobiert haben |
hij/zij/het zal iets uitgeprobeerd hebben |
(wir) werden ausprobiert haben |
wij zullen iets uitgeprobeerd hebben |
(ihr) werdet ausprobiert haben |
jullie zullen iets uitgeprobeerd hebben |
(sie) werden ausprobiert haben |
zij zullen iets uitgeprobeerd hebben |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) würde ausprobieren |
ik zou iets uitproberen |
(du) würdest ausprobieren |
jij zou iets uitproberen |
(er/sie/es) würde ausprobieren |
hij/zij/het zou iets uitproberen |
(wir) würden ausprobieren |
wij zouden iets uitproberen |
(ihr) würdet ausprobieren |
jullie zouden iets uitproberen |
(sie) würden ausprobieren |
zij zouden iets uitproberen |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hätte ausprobiert |
ik zou iets hebben uitgeprobeerd |
(du) hättest ausprobiert |
jij zou iets uitgeprobeerd hebben |
(er/sie/es) hätte ausprobiert |
hij/zij/het zou iets uitgeprobeerd hebben |
(wir) hätten ausprobiert |
wij zouden iets uitgeprobeerd hebben |
(ihr) hättet ausprobiert |
jullie zouden iets uitgeprobeerd hebben |
(sie) hätten ausprobiert |
zij zouden iets uitgeprobeerd hebben |
|
Imperativ