Kontrollieren (controleren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van kontrollieren (controleren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Kontrollieren (controleren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

Les 4: Am Flughafen und im Flugzeug. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Infinitiv Partizip
Kontrollieren (controleren) kontrolliert (gecontroleerd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
(ich) kontrolliere ik controleer
(du) kontrollierst jij controleert
(er/sie/es) kontrolliert hij/zij/het controleert
(wir) kontrollieren wij controleren
(ihr) kontrolliert jullie controleren
(sie) kontrollieren zij controleren

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) kontrollierte ik controleerde
(du) kontrolliertest jij controleerde
(er/sie/es) kontrollierte hij/zij/het controleerde
(wir) kontrollierten wij controleerden
(ihr) kontrolliertet jullie controleerden
(sie) kontrollierten zij controleerden

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe kontrolliert ik heb gecontroleerd
(du) hast kontrolliert jij hebt gecontroleerd
(er/sie/es) hat kontrolliert hij/zij/het heeft gecontroleerd
(wir) haben kontrolliert wij hebben gecontroleerd
(ihr) habt kontrolliert jullie hebben gecontroleerd
(sie) haben kontrolliert zij hebben gecontroleerd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte kontrolliert ik had gecontroleerd
(du) hattest kontrolliert jij had gecontroleerd
(er/sie/es) hatte kontrolliert hij/zij/het had gecontroleerd
(wir) hatten kontrolliert wij hadden gecontroleerd
(ihr) hattet kontrolliert jullie hadden gecontroleerd
(sie) hatten kontrolliert zij hadden gecontroleerd

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde kontrollieren ik zal controleren
(du) wirst kontrollieren jij zult controleren
(er/sie/es) wird kontrollieren hij/zij/het zal controleren
(wir) werden kontrollieren wij zullen controleren
(ihr) werdet kontrollieren jullie zullen controleren
(sie) werden kontrollieren zij zullen controleren

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde kontrolliert haben ik zal gecontroleerd hebben
(du) wirst kontrolliert haben jij zult gecontroleerd hebben
(er/sie/es) wird kontrolliert haben hij/zij/het zal hebben gecontroleerd
(wir) werden kontrolliert haben wij zullen gecontroleerd hebben
(ihr) werdet kontrolliert haben jullie zullen gecontroleerd hebben
(sie) werden kontrolliert haben zij zullen gecontroleerd hebben

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) kontrollierte ik zou controleren
(du) kontrolliertest jij zou controleren
(er/sie/es) kontrollierte hij/zij/het zou controleren
(wir) kontrollierten wij zouden controleren
(ihr) kontrolliertet jullie zouden controleren
(sie) kontrollierten zij zouden controleren

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte kontrolliert ik zou gecontroleerd hebben
(du) hättest kontrolliert jij zou gecontroleerd hebben
(er/sie/es) hätte kontrolliert hij/zij/het zou gecontroleerd hebben
(wir) hätten kontrolliert wij zouden gecontroleerd hebben
(ihr) hättet kontrolliert jullie zouden gecontroleerd hebben
(sie) hätten kontrolliert zij zouden gecontroleerd hebben

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Kontrolliere! jij controleer