Leer handige uitdrukkingen voor de luchthaven, zoals 'einchecken' (inchecken), 'Bordkarte' (instapkaart) en 'Sicherheitskontrolle' (veiligheidscontrole), en oefen gesprekken bij het inchecken, informatievragen en veiligheidscontrole.
Woordenschat (12) Delen Gekopieerd!
Oefeningen Delen Gekopieerd!
Deze oefeningen kunnen tijdens conversatielessen samen gedaan worden of als huiswerk.
Oefening 1: Vertaal en gebruik in een zin
Instructie: Kies een woord, vertaal het en gebruik het woord in een zin of dialoog.
1
Die Sicherheitskontrolle
De beveiligingscontrole
2
Die Verspätung
De vertraging
3
Der Flug
De vlucht
4
Sich beeilen
Zich haasten
5
Verpassen
Missen
Übung 2: Gespreksoefening
Anleitung:
- Beschreiben Sie mit Hilfe der Bilder, was Sie am Flughafen und im Flugzeug tun müssen. (Met behulp van de foto's beschrijf wat je moet doen op het vliegveld en in het vliegtuig.)
- Fliegst du gerne? Warum oder warum nicht? (Hou je van vliegen? Waarom of waarom niet?)
Richtlijnen tijdens het lesgeven +/- 10 minuten
Voorbeeldzinnen:
Sie müssen Ihr Ticket am Check-in-Schalter abholen. Je moet je ticket bij de incheckbalie halen. |
Es ist notwendig, die Sicherheitskontrolle zu durchlaufen. Het is noodzakelijk om de veiligheidscontrole te doorlopen. |
Im Flugzeug müssen Sie Ihren Sicherheitsgurt benutzen. In het vliegtuig moet je je veiligheidsgordel gebruiken. |
Ich fliege nicht gerne, weil die Sicherheitskontrolle immer so lange dauert. Ik hou er niet van om te vliegen omdat de veiligheidscontrole altijd zo lang duurt. |
Ich fliege gern, weil es so schnell ist. Ik ga graag met het vliegtuig omdat het zo snel is. |
Ich mag die Flugzeugsitze nicht. Sie sind nicht bequem. Ik houd niet van de vliegtuigstoelen. Ze zijn niet comfortabel. |
Der Steward zeigt die Sicherheitsanweisungen. De steward laat de veiligheidsinstructies zien. |
... |
Oefening 3: Gesprekskaarten
Instructie: Kies een situatie en oefen het gesprek met je docent of medestudenten.
Oefening 4: Meerkeuze
Instructie: Kies de juiste oplossing
1. Ich _______ mich, damit ich den Flug nicht verpasse.
(Ik _______ me zodat ik de vlucht niet mis.)2. Sie _______ oft ihre Flüge, wenn sie sich nicht früh genug vorbereitet.
(Ze _______ vaak haar vluchten als ze zich niet vroeg genoeg voorbereidt.)3. Wir _______ den letzten Flug leider verpasst.
(We _______ helaas de laatste vlucht gemist.)4. Hast du dich heute Morgen schon ________, um rechtzeitig zum Flughafen zu kommen?
(Heb je je vanmorgen al ________, om op tijd op de luchthaven te zijn?)Oefening 5: Op de luchthaven: Op tijd voor vertrek
Instructie:
Werkwoordschema's
Sich beeilen - Zich haasten
Präsens
- ich beeile mich
- du beeilst dich
- er/sie/es beeilt sich
- wir beeilen uns
- ihr beeilt euch
- sie/Sie beeilen sich
Verpassen - Missen
Präsens
- ich verpasse
- du verpasst
- er/sie/es verpasst
- wir verpassen
- ihr verpasst
- sie/Sie verpassen
Verpassen - Missen
Perfekt
- ich habe verpasst
- du hast verpasst
- er/sie/es hat verpasst
- wir haben verpasst
- ihr habt verpasst
- sie/Sie haben verpasst
Oefening 6: Adjektive im Akkusativ und Dativ
Instructie: Vul het juiste woord in.
Grammatica: Adjectieven in Akkusativ en Dativ
Toon vertaling Toon antwoordenbequemes, leere, großen, große, blaues, wichtigen, doppelte, späten
Grammatica Delen Gekopieerd!
We geven toe dat het niet het meest opwindende is, maar het is absoluut essentieel (en we beloven dat het zich zal terugbetalen)!
Werkwoordsvervoegingstabellen voor deze les Delen Gekopieerd!
Verpassen missen Delen Gekopieerd!
Präsens
Duits | Nederlands |
---|---|
(ich) verpasse | ik mis |
(du) verpasst | jij mist |
(er/sie/es) verpasst | hij/zij/het mist |
(wir) verpassen | wij missen |
(ihr) verpasst | jullie missen |
(sie) verpassen | zij missen |
Zie je geen vooruitgang als je alleen studeert? Bestudeer dit materiaal met een gecertificeerde docent!
Wil je vandaag Duits oefenen? Dat kan! Neem vandaag nog contact op met een van onze docenten.
Over deze les: Op het vliegveld en in het vliegtuig
Deze les is bedoeld voor taalstudenten op A2-niveau die hun Duitse vaardigheden willen uitbreiden rondom het thema reizen, specifiek op het vliegveld en tijdens de vlucht. Het behandelt praktische dialogen en woordenschat om vlot te kunnen communiceren bij het inchecken, informatie inwinnen, en de veiligheidscontrole passeren.
Hoofdonderwerpen van de les
- Inchecken bij het vliegveld: Hierbij leert u gesprekjes voeren aan de balie met belangrijke zinnen zoals „Guten Tag, ich möchte bitte einchecken“ en „Möchten Sie einen Fenster- oder einen Gangplatz?“
- Vluchtinformatie vragen: Praktische vragen zoals „Wann geht der Flug nach München?“ en „Von welchem Terminal startet der Flug?“ helpen u om belangrijke details over uw vlucht te begrijpen en navragen.
- Veiligheidscontrole doorlopen: U oefent het taalgebruik om instructies te begrijpen en zelf te geven, bijvoorbeeld „Bitte legen Sie Ihren Ausweis und Ihr Handgepäck auf das Band“ en ziet welke verboden voorwerpen er zijn.
Belangrijke woorden en uitdrukkingen
- einchecken (inchecken) – essentieel bij het aanmelden van uw vlucht.
- Bordkarte (instapkaart) – belangrijk document voor toegang tot de vlucht.
- Gate (boarding gate) – uitgang voor het instappen.
- Flugplan (vluchtplan) – schema met vertrektijden en terminals.
- Sicherheitskontrolle (veiligheidscontrole) – strenge controle bij de toegang tot de vlucht.
Werkwoorden en hun vervoegingen
De les bevat ook nuttige werkwoorden met hun vervoegingen in de tegenwoordige en voltooide tijd. Bijvoorbeeld:
- sich beeilen (zich haasten): ich beeile mich, du beeilst dich ...
- verpassen (missen): ich verpasse, du verpasst, wir haben verpasst
- kontrollieren (controleren): ich kontrolliere, du kontrollierst ...
- ankommen (aankomen): ich komme an, du kommst an ...
Culturele en taalkundige verschillen tussen Nederlands en Duits
Hoewel Nederlands en Duits qua structuur en vocabulaire veel overeenkomsten hebben, zijn er bij reisthema's enkele opmerkelijke verschillen. Duits gebruikt vaak samengestelde zelfstandige naamwoorden zoals „Sicherheitskontrolle“ terwijl het Nederlands dit scheidt in "veiligheidscontrole". In Duitse instructies zijn beleefdheidsvormen zoals „bitte“ en het gebruik van de beleefdheidsvorm „Sie“ essentieel.
Handige Duitse uitdrukkingen versus hun Nederlandse tegenhangers zijn bijvoorbeeld:
- „Ich möchte bitte einchecken.“ (Ik wil graag inchecken.)
- „Haben Sie Ihren Reisepass dabei?“ (Heeft u uw paspoort bij u?)
- „Der Flug geht um 15:30 Uhr.“ (De vlucht vertrekt om 15:30 uur.)