Sich orientieren (zich oriënteren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van sich orientieren (zich oriënteren) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Sich orientieren (zich oriënteren) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Reisen: ab ins Unbekannte! (Reizen: op avontuur!)

Les 7: Als Tourist in der Stadt (Als toerist in de stad)

Infinitiv Partizip
Sich orientieren (zich oriënteren) orientiert (georiënteerd)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) orientierte mich ik oriënteerde me
(du) orientiertest dich jij oriënteerde je
(er/sie/es) orientierte sich hij/zij/het oriënteerde zich
(wir) orientierten uns wij oriënteerden ons
(ihr) orientiertet euch jullie oriënteerden je
(sie) orientierten sich zij oriënteerden zich

Perfekt 

Duits Nederlands
(ich) habe mich orientiert ik heb me georiënteerd
(du) hast dich orientiert jij hebt je georiënteerd
(er/sie/es) hat sich orientiert hij/zij/het heeft zich georiënteerd
(wir) haben uns orientiert wij hebben ons georiënteerd
(ihr) habt euch orientiert jullie hebben je georiënteerd
(sie) haben sich orientiert zij hebben zich georiënteerd

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte mich orientiert Ik had me georiënteerd
(du) hattest dich orientiert jij had je georiënteerd
(er/sie/es) hatte sich orientiert hij/zij/het had zich georiënteerd
(wir) hatten uns orientiert wij hadden ons georiënteerd
(ihr) hattet euch orientiert jullie hadden zich georiënteerd
(sie) hatten sich orientiert zij hadden zich georiënteerd

Futur I 

Duits Nederlands
(ich) werde mich orientieren ik zal mij oriënteren
(du) wirst dich orientieren jij zult je oriënteren
(er/sie/es) wird sich orientieren hij/zij/het zal zich oriënteren
(wir) werden uns orientieren wij zullen ons oriënteren
(ihr) werdet euch orientieren jullie zullen zich oriënteren
(sie) werden sich orientieren zij zullen zich oriënteren

Futur II 

Duits Nederlands
(ich) werde mich orientiert haben ik zal me hebben georiënteerd
(du) wirst dich orientiert haben jij zult je hebben georiënteerd
(er/sie/es) wird sich orientiert haben hij/zij/het zal zich hebben georiënteerd
(wir) werden uns orientiert haben wij zullen ons hebben georiënteerd
(ihr) werdet euch orientiert haben jullie zullen zich georiënteerd hebben
(sie) werden sich orientiert haben zij zullen zich hebben georiënteerd

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) orientierte mich ik zou mij oriënteren
(du) orientiertest dich jij zou je oriënteren
(er/sie/es) orientierte sich hij/zij/het zou zich oriënteren
(wir) orientierten uns wij zouden ons oriënteren
(ihr) orientiertet euch jullie zouden zich oriënteren
(sie) orientierten sich zij zouden zich oriënteren

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte mich orientiert ik zou mij oriënteren
(du) hättest dich orientiert jij zou je hebben georiënteerd
(er/sie/es) hätte sich orientiert hij/zij/het zou zich hebben georiënteerd
(wir) hätten uns orientiert wij zouden ons hebben georiënteerd
(ihr) hättet euch orientiert jullie zouden zich georiënteerd hebben
(sie) hätten sich orientiert zij zouden zich hebben georiënteerd

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Orientiere mich! oriënteer je