Sich verlieben (verliefd worden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen
Delen
Gekopieerd!
Vervoeging van sich verlieben (verliefd worden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.
Infinitiv |
Partizip |
Sich verlieben
(verliefd worden)
|
verliebt
(verliefd)
|
Werkwoordstijden
Indikativ
Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) verliebe mich |
ik word verliefd |
(du) verliebst dich |
jij wordt verliefd |
(er/sie/es) verliebt sich |
hij/zij/het wordt verliefd |
(wir) verlieben uns |
wij worden verliefd |
(ihr) verliebt euch |
jullie worden verliefd |
(sie) verlieben sich |
zij worden verliefd |
|
Präteritum
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) verliebte mich |
Ik werd verliefd |
(du) verliebtest dich |
jij werd verliefd |
(er/sie/es) verliebte sich |
hij/zij/het werd verliefd |
(wir) verliebten uns |
wij werden verliefd |
(ihr) verliebtet euch |
jullie werden verliefd |
(sie) verliebten sich |
zij werden verliefd |
|
Perfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) habe mich verliebt |
ik ben verliefd geworden |
(du) hast dich verliebt |
jij bent verliefd geworden |
(er/sie/es) hat sich verliebt |
hij/zij/het is verliefd geworden |
(wir) haben uns verliebt |
wij zijn verliefd geworden |
(ihr) habt euch verliebt |
jullie zijn verliefd geworden |
(sie) haben sich verliebt |
zij zijn verliefd geworden |
|
Plusquamperfekt
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) hatte mich verliebt |
ik was verliefd geworden |
(du) hattest dich verliebt |
jij was verliefd geworden |
(er/sie/es) hatte sich verliebt |
hij/zij/het was verliefd geworden |
(wir) hatten uns verliebt |
wij waren verliefd geworden |
(ihr) hattet euch verliebt |
jullie waren verliefd geworden |
(sie) hatten sich verliebt |
zij waren verliefd geworden |
|
Futur I
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich werde mich verlieben |
ik zal verliefd worden |
du wirst dich verlieben |
jij zult verliefd worden |
er/sie/es wird sich verlieben |
hij/zij/het wordt verliefd |
wir werden uns verlieben |
wij zullen verliefd worden |
ihr werdet euch verlieben |
jullie zullen verliefd worden |
sie werden sich verlieben |
zij zullen verliefd worden |
|
Futur II
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) werde mich verliebt haben |
ik zal verliefd zijn geworden |
(du) wirst dich verliebt haben |
jij zal verliefd zijn geworden |
(er/sie/es) wird sich verliebt haben |
hij/zij/het zal verliefd zijn geworden |
(wir) werden uns verliebt haben |
wij zullen verliefd zijn geworden |
(ihr) werdet euch verliebt haben |
jullie zullen verliefd zijn geworden |
(sie) werden sich verliebt haben |
zij zullen verliefd zijn geworden |
|
Konjunktiv II
Konjunktiv II Präsens
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
(ich) verliebe mich |
ik verliefd zou worden |
(du) verliebtest dich |
jij zou verliefd worden |
(er/sie/es) verliebe sich |
hij/zij/het verliefd zou worden |
(wir) verlieben uns |
wij zouden verliefd worden |
(ihr) verliebet euch |
jullie zouden verliefd worden |
(sie) verlieben sich |
zij zouden verliefd worden |
|
Konjunktiv II Vergangenheit
Delen
Gekopieerd!
Duits |
Nederlands |
ich hätte mich verliebt |
ik zou verliefd worden |
du hättest dich verliebt |
jij zou verliefd zijn geworden |
er/sie/es hätte sich verliebt |
hij/zij/het zou verliefd zijn geworden |
wir hätten uns verliebt |
wij zouden verliefd zijn geworden |
ihr hättet euch verliebt |
jullie zouden verliefd worden |
sie hätten sich verliebt |
zij zouden verliefd zijn geworden |
|
Imperativ