Zustimmen (akkoord gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van zustimmen (akkoord gaan) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Zustimmen (akkoord gaan) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Bei der Arbeit (Op het werk)

Les 40: Büro und Meetings (Kantoor en vergaderingen)

Infinitiv Partizip
Zustimmen (akkoord gaan) zugestimmt (toegegeven)

Werkwoordstijden

Indikativ

Präsens 

Duits Nederlands
ich stimme zu ik ga akkoord
du stimmst zu jij gaat akkoord
er/sie/es stimmt zu hij/zij/het gaat akkoord
wir stimmen zu wij gaan akkoord
ihr stimmt zu jullie gaan akkoord
sie stimmen zu zij gaan akkoord

Präteritum 

Duits Nederlands
(ich) stimmte zu ik stemde ermee in
(du) stimmtest zu jij ging akkoord
(er/sie/es) stimmte zu hij/zij/het ging akkoord
(wir) stimmten zu wij gingen akkoord
(ihr) stimmtet zu jullie gingen akkoord
(sie) stimmten zu zij gingen akkoord

Perfekt 

Duits Nederlands
ich habe zugestimmt ik ben akkoord gegaan
du hast zugestimmt jij bent akkoord gegaan
er/sie/es hat zugestimmt hij/zij/het is akkoord gegaan
wir haben zugestimmt wij zijn akkoord gegaan
ihr habt zugestimmt jullie zijn akkoord gegaan
sie haben zugestimmt zij zijn akkoord gegaan

Plusquamperfekt 

Duits Nederlands
(ich) hatte zugestimmt ik was akkoord gegaan
(du) hattest zugestimmt jij was akkoord gegaan
(er/sie/es) hatte zugestimmt hij/zij/het had akkoord gezegd
(wir) hatten zugestimmt wij hadden akkoord gegaan
(ihr) hattet zugestimmt jullie waren akkoord gegaan
(sie) hatten zugestimmt zij hadden akkoord gegaan

Futur I 

Duits Nederlands
ich werde zustimmen ik zal akkoord gaan
du wirst zustimmen jij zult akkoord gaan
er/sie/es wird zustimmen hij/zij/het zal akkoord gaan
wir werden zustimmen wij zullen akkoord gaan
ihr werdet zustimmen jullie zullen akkoord gaan
sie werden zustimmen zij zullen akkoord gaan

Futur II 

Duits Nederlands
ich werde zugestimmt haben ik zal akkoord zijn gegaan
du wirst zugestimmt haben jij zult akkoord zijn gegaan
er/sie/es wird zugestimmt haben hij/zij/het zal akkoord zijn gegaan
wir werden zugestimmt haben wij zullen akkoord zijn gegaan
ihr werdet zugestimmt haben jullie zullen akkoord zijn gegaan
sie werden zugestimmt haben zij zullen akkoord zijn gegaan

Konjunktiv II

Konjunktiv II Präsens 

Duits Nederlands
(ich) zustimmen ik zou akkoord gaan
(du) zustimmest jij zou akkoord gaan
(er/sie/es) zustimme hij/zij/het zou akkoord gaan
(wir) zustimmen wij akkoord gaan
(ihr) zustimmet jullie zouden akkoord gaan
(sie) zustimmen zij zouden akkoord gaan

Konjunktiv II Vergangenheit 

Duits Nederlands
(ich) hätte zugestimmt ik zou akkoord zijn gegaan
(du) hättest zugestimmt jij zou akkoord zijn gegaan
(er/sie/es) hätte zugestimmt hij/zij/het zou akkoord zijn gegaan
(wir) hätten zugestimmt wij zouden akkoord zijn gegaan
(ihr) hättet zugestimmt jullie zouden akkoord zijn gegaan
(sie) hätten zugestimmt zij zouden akkoord zijn gegaan

Imperativ

Imperativ 

Duits Nederlands
Zustimme! jij gaat akkoord