Agir (handelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van agir (handelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Agir (handelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Au travail (Op het werk)

Les 41: Avis et négociations (Meningen en onderhandelingen)

Infinitif Participe passé
Agir (Handelen) agi (gehandeld)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') agis Ik handel
(tu) agis jij handelt
(il/elle/on) agit hij/zij/men handelt
(nous) agissons wij handelen
(vous) agissez u handelt
(ils/elles) agissent zij handelen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') agissais ik handelde
(tu) agissais jij handelde
(il/elle/on) agissait hij handelde / zij handelde / men handelde
(nous) agissions wij handelden
(vous) agissiez jullie handelden
(ils/elles) agissaient zij handelden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai agi ik heb gehandeld
(tu) as agi jij hebt gehandeld
(il/elle/on) a agi hij/zij/we heeft gehandeld
(nous) avons agi wij hebben gehandeld
(vous) avez agi u hebt gehandeld
(ils/elles) ont agi zij hebben gehandeld

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais agi ik had gehandeld
(tu) avais agi jij had gehandeld
(il/elle/on) avait agi hij/zij/men had gehandeld
(nous) avions agi wij hadden gehandeld
(vous) aviez agi jullie hadden gehandeld
(ils/elles) avaient agi zij hadden gehandeld

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') agirai ik zal handelen
(tu) agiras jij zult handelen
(il/elle/on) agira hij/zij/men zal handelen
(nous) agirons wij zullen handelen
(vous) agirez u zult handelen
(ils/elles) agiront zij zullen handelen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai agi ik zal gehandeld hebben
(tu) auras agi jij zult hebben gehandeld
(il/elle/on) aura agi hij/zij/men zal gehandeld hebben
(nous) aurons agi wij zullen hebben gehandeld
(vous) aurez agi jullie zullen gehandeld hebben
(ils/elles) auront agi zij zullen gehandeld hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') agirais ik zou handelen
(tu) agirais jij zou handelen
(il/elle/on) agirait hij/zij/men zou handelen
(nous) agirions wij zouden handelen
(vous) agiriez jullie zouden handelen
(ils/elles) agiraient zij zouden handelen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais agi Ik zou gehandeld hebben
(tu) aurais agi jij zou hebben gehandeld
(il/elle/on) aurait agi hij/zij/men zou gehandeld hebben
(nous) aurions agi wij zouden gehandeld hebben
(vous) auriez agi u zou hebben gehandeld
(ils/elles) auraient agi zij zouden gehandeld hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') agisse ik handel
(tu) agisses jij handelt
(il/elle/on) agisse hij handelt/zij handelt/men handelt
(nous) agissions wij handelen
(vous) agissiez jullie handelen
(ils/elles) agissent zij handelen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie agi ik heb gehandeld
(tu) que tu aies agi jij hebt gehandeld
(il/elle/on) qu'il/qu'elle/qu'on ait agi hij/zij/men dat hij gehandeld heeft
(nous) que nous ayons agi wij hebben gehandeld
(vous) que vous ayez agi jullie/u heb/bent gehandeld
(ils/elles) qu'ils/qu'elles aient agi zij hebben gehandeld

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Agis! handel
Agissons! Handel!