Arroser (gieten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van arroser (gieten) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Arroser (gieten) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: À la maison (Thuis)

Les 36: Plantes d'intérieur et de jardin (Kamerplanten en tuinplanten)

Infinitif Participe passé
Arroser (gieten) arrosé (bewaterd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'arrose ik giet
tu arroses jij giet
il/elle/on arrose hij/zij/men giet
nous arrosons wij gieten
vous arrosez jullie gieten/u giet
ils/elles arrosent zij gieten

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') arroser ik goot
(tu) arroser jij goot
(il/elle/on) arrosait hij/gij/men goot
(nous) arrosions wij goten
(vous) arrosiez jullie goot/gij goot
(ils/elles) arrosaient zij goten

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai arrosé ik heb gegoten
(tu) as arrosé jij hebt gegoten
(il/elle/on) a arrosé hij/zij/men heeft gegoten
(nous) avons arrosé wij hebben gegoten
(vous) avez arrosé jullie hebben gegoten
(ils/elles) ont arrosé zij hebben gegoten

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais arrosé ik had gegoten
tu avais arrosé jij had gegoten
il/elle/on avait arrosé hij/zij/men had gegoten
nous avions arrosé wij hadden gegoten
vous aviez arrosé jullie hadden gegoten
ils/elles avaient arrosé zij hadden gegoten

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') j’arroserai ik zal gieten
tu arroseras jij zult gieten
il/elle/on arrosera hij/zij/men zal gieten
nous arroserons wij zullen gieten
vous arroserez jullie zullen gieten
ils/elles arroseront zij zullen gieten

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai arrosé ik zal hebben gegoten
(tu) auras arrosé jij zult gegoten hebben
(il/elle/on) aura arrosé hij/zij/men zal hebben gegoten
(nous) aurons arrosé wij zullen hebben gegoten
(vous) aurez arrosé jullie zullen gegoten hebben
(ils/elles) auront arrosé zij zullen hebben gegoten

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') arroserais ik zou gieten
(tu) arroserais jij zou gieten
(il/elle/on) arroserait hij/zij/men zou gieten
(nous) arroserions wij zouden gieten
(vous) arroseriez jullie zouden gieten
(ils/elles) arroseraient zij zouden gieten

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais arrosé ik zou hebben gegoten
(tu) aurais arrosé jij zou hebben gegoten
(il/elle/on) aurait arrosé hij zou hebben gegoten
(nous) aurions arrosé wij zouden hebben gegoten
(vous) auriez arrosé u zou hebben gegoten
(ils/elles) auraient arrosé zij zouden hebben gegoten

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') j'arrose ik giet
tu arroses jij giet
il/elle/on arrose hij/zij/men giet
nous arrosions wij gieten
vous arrosiez jullie gieten
ils/elles arrosent zij gieten

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j’aie arrosé ik heb gegoten
(tu) que tu aies arrosé jij zou hebben gegoten
(il/elle/on) qu’il/elle/on ait arrosé hij/zij/men heeft gegoten
(nous) que nous ayons arrosé wij dat wij gegoten hebben
(vous) que vous ayez arrosé jullie hebben gegoten
(ils/elles) qu’ils/elles aient arrosé zij hebben gegoten

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
giet
Arrose! giet