10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Atterrir (landen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van atterrir (landen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Atterrir (landen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Voyager : en pleine nature ! (Reizen: op avontuur!)

Les 4: À l'aéroport et dans l'avion. (Op het vliegveld en in het vliegtuig.)

Infinitif Participe passé
Atterrir (landen) atterri (geland)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') atterris ik land
(tu) atterris jij landt
(il/elle/on) atterrit hij/zij/men landt
(nous) atterrissons wij landen
(vous) atterrissez jullie landen
(ils/elles) atterrissent zij landen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') atterrissais ik landde
(tu) atterrissais jij landde
(il/elle/on) atterrissait hij/zij/men landde
(nous) atterrissions wij landden
(vous) atterrissiez jullie landden/u landde
(ils/elles) atterrissaient zij landden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai atterri ik ben geland
tu as atterri jij bent geland
il/elle/on a atterri hij/zij/het is geland
nous avons atterri wij zijn geland
vous avez atterri u bent geland
ils/elles ont atterri zij zijn geland

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais atterri ik was geland
tu avais atterri jij was geland
il/elle/on avait atterri hij/zij/men had geland
nous avions atterri wij waren geland
vous aviez atterri jullie waren geland
ils/elles avaient atterri zij hadden geland

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') atterrirai ik zal landen
(tu) atterriras jij zult landen
(il/elle/on) atterrira hij/zij/men zal landen
(nous) atterrirons wij zullen landen
(vous) atterrirez u zult landen
(ils/elles) atterriront zij zullen landen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai atterri ik zal geland zijn
(tu) auras atterri jij zult geland zijn
(il/elle/on) aura atterri hij/zij/men zal geland zijn
(nous) aurons atterri wij zullen geland zijn
(vous) aurez atterri jullie zult geland zijn
(ils/elles) auront atterri zij zullen geland zijn

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') atterrirais ik zou landen
(tu) atterrirais jij zou landen
(il/elle/on) atterrirait hij/zij/men zou landen
(nous) atterririons wij zouden landen
(vous) atterririez jullie zouden landen
(ils/elles) atterriraient zij zouden landen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais atterri ik zou geland zijn
(tu) aurais atterri jij zou geland zijn
(il/elle/on) aurait atterri hij/zij/men zou geland zijn
(nous) aurions atterri wij zouden geland zijn
(vous) auriez atterri u zou zijn geland
(ils/elles) auraient atterri zij zouden geland zijn

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') atterrisse ik land
(tu) atterrisses jij landt
(il/elle/on) atterrisse hij/zij/men landt
(nous) atterrissions wij landen
(vous) atterrissiez jullie landen
(ils/elles) atterrissent zij landen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie atterri ik ben geland
(tu) aies atterri jij bent geland
(il/elle/on) ait atterri hij/zij/men is geland
(nous) ayons atterri wij zijn geland
(vous) ayez atterri jullie/uw zijn geland
(ils/elles) aient atterri zij zouden geland zijn

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
atterris! land jij
atterris! land jij