Brosser (borstelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van brosser (borstelen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Brosser (borstelen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A1

Module 5: À la maison (Thuis)

Les 37: Vos animaux de compagnie (Jouw huisdieren)

Infinitif Participe passé
Brosser (borstelen) brossé (geborsteld)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') je brosse ik borstel
tu brosses jij borstelt
il/elle/on brosse hij/zij/men borstelt
nous brossons wij borstelen
vous brossez u borstelt
ils/elles brossent zij borstelen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') brossais ik borstelde
(tu) brossais jij borstelde
(il/elle/on) brossait hij/zij/men borstelde
(nous) brossions wij borstelden
(vous) brossiez jullie borstelden
(ils/elles) brossaient zij borstelden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai brossé ik heb geborsteld
tu as brossé jij hebt geborsteld
il/elle/on a brossé hij/zij/men heeft geborsteld
nous avons brossé wij hebben geborsteld
vous avez brossé u hebt geborsteld
ils/elles ont brossé zij hebben geborsteld

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais brossé ik had geborsteld
(tu) avais brossé jij had geborsteld
(il/elle/on) avait brossé hij/zij/men had geborsteld
(nous) avions brossé wij hadden geborsteld
(vous) aviez brossé jullie hadden geborsteld
(ils/elles) avaient brossé zij hadden geborsteld

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') brosserai ik zal borstelen
(tu) brosseras jij zult borstelen
(il/elle/on) brossera hij/zij/men zal borstelen
(nous) brosserons wij zullen borstelen
(vous) brosserez u zult borstelen
(ils/elles) brosseront zij zullen borstelen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai brossé ik zal geborsteld hebben
(tu) auras brossé jij zal geborsteld hebben
(il/elle/on) aura brossé hij/zij/men zal geborsteld hebben
(nous) aurons brossé wij zullen geborsteld hebben
(vous) aurez brossé jullie zullen geborsteld hebben
(ils/elles) auront brossé zij zullen geborsteld hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') brosserais ik zou borstelen
(tu) brosserais jij zou borstelen
(il/elle/on) brosserait hij/zij/men zou borstelen
(nous) brosserions wij zouden borstelen
(vous) brosseriez u zou borstelen
(ils/elles) brosseraient zij zouden borstelen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais brossé ik zou hebben geborsteld
(tu) aurais brossé jij zou borstelen
(il/elle/on) aurait brossé hij/zij/men zou geborsteld hebben
(nous) aurions brossé wij zouden hebben geborsteld
(vous) auriez brossé jullie zouden geborsteld hebben
(ils/elles) auraient brossé zij zouden geborsteld hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') brosse ik borstel
(tu) brosses jij borstelt
(il/elle/on) brosse hij/zij/men borstelt
(nous) brossions wij borstelen
(vous) brossiez jullie borstelen
(ils/elles) brossent zij borstelen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie brossé ik heb geborsteld
(tu) aies brossé jij hebt geborsteld
(il/elle/on) ait brossé hij/zij/men heeft geborsteld
(nous) ayons brossé wij hebben geborsteld
(vous) ayez brossé jullie hebben geborsteld
(ils/elles) aient brossé zij hebben geborsteld

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Brosse! borstel
Brosse! borstel