10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Construire (bouwen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van construire (bouwen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Construire (bouwen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 2: Société et gouvernement (Maatschappij en overheid)

Les 15: Le gouvernement et les élections (De regering en verkiezingen)

Infinitif Participe passé
Construire (bouwen) construit (gebouwd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') construis ik bouw
(tu) construis jij bouwt
(il/elle/on) construit hij/zij/men bouwt
(nous) construisons wij bouwen
(vous) construisez jullie bouwen
(ils/elles) construisent zij bouwen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') construisais ik bouwde
(tu) construisais jij bouwde
(il/elle/on) construisait hij/zij/men bouwde
(nous) construisions wij bouwden
(vous) construisiez jullie bouwden
(ils/elles) construisaient zij bouwden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai construit ik heb gebouwd
tu as construit jij hebt gebouwd
il/elle/on a construit hij/zij/men heeft gebouwd
nous avons construit wij hebben gebouwd
vous avez construit u hebt gebouwd
ils/elles ont construit zij hebben gebouwd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais construit ik had gebouwd
tu avais construit jij had gebouwd
il/elle/on avait construit hij/zij/men had gebouwd
nous avions construit wij hadden gebouwd
vous aviez construit jullie hadden gebouwd
ils/elles avaient construit zij hadden gebouwd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') je construirai ik zal bouwen
tu construiras jij zult bouwen
il/elle/on construira hij/zij/men zal bouwen
nous construirons wij zullen bouwen
vous construirez jullie zullen bouwen
ils/elles construiront zij zullen bouwen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai construit ik zal gebouwd hebben
(tu) auras construit jij zult hebben gebouwd
(il/elle/on) aura construit hij/zij/men zal gebouwd hebben
(nous) aurons construit wij zullen gebouwd hebben
(vous) aurez construit jullie zullen gebouwd hebben/u zult gebouwd hebben
(ils/elles) auront construit zij zullen gebouwd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') construirais ik zou bouwen
(tu) construirais jij zou bouwen
(il/elle/on) construirait hij/zij/men zou bouwen
(nous) construirions wij zouden bouwen
(vous) construiriez u zou bouwen
(ils/elles) construiraient zij zouden bouwen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurais construit ik zou hebben gebouwd
tu aurais construit jij zou hebben gebouwd
il/elle/on aurait construit hij/zij/men zou gebouwd hebben
nous aurions construit wij zouden hebben gebouwd
vous auriez construit jullie zouden gebouwd hebben
ils/elles auraient construit zij zouden gebouwd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') construise ik bouw
(tu) construises jij bouwt
(il/elle/on) construise hij/zij/men bouwt
(nous) construisions wij bouwen
(vous) construisiez jullie bouwen
(ils/elles) construisent zij bouwen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie construit ik heb gebouwd
(tu) aies construit jij hebt gebouwd
(il/elle/on) ait construit hij/zij/men heeft gebouwd
(nous) ayons construit wij hebben gebouwd
(vous) ayez construit jullie gebouwd hebben
(ils/elles) aient construit zij hebben gebouwd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Construis! bouw
Construisons! bouw