Convaincre (overtuigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van convaincre (overtuigen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Convaincre (overtuigen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Au travail (Op het werk)

Les 41: Avis et négociations (Meningen en onderhandelingen)

Infinitif Participe passé
Convaincre (overtuigen) convaincu (overtuigd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') présent (indicatif) ik overtuig
(tu) convains jij overtuigt
(il/elle/on) convains hij/zij/men overtuigt
(nous) convainc wij overtuigen
(vous) convainquons jullie overtuigen
(ils/elles) convainquez zij overtuigen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') convainquais ik overtuigde
(tu) convainquais jij overtuigde
(il/elle/on) convainquait hij/zij/men overtuigde
(nous) convainquions wij overtuigden
(vous) convainquiez jullie overtuigden
(ils/elles) convainquaient zij overtuigden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai convaincu ik heb overtuigd
(tu) as convaincu jij bent overtuigd
(il/elle/on) a convaincu hij/zij/men heeft overtuigd
(nous) avons convaincu wij hebben overtuigd
(vous) avez convaincu jullie hebben overtuigd
(ils/elles) ont convaincu zij hebben overtuigd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais convaincu ik had overtuigd
(tu) avais convaincu jij had overtuigd
(il/elle/on) avait convaincu hij/zij/men had overtuigd
(nous) avions convaincu wij hadden overtuigd
(vous) aviez convaincu u had overtuigd
(ils/elles) avaient convaincu zij hadden overtuigd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') convaincrai ik zal overtuigen
(tu) convaincras jij zal overtuigen
(il/elle/on) convaincra hij/zij/men zal overtuigen
(nous) convaincrons wij zullen overtuigen
(vous) convaincrez jullie zullen overtuigen
(ils/elles) convaincront zij zullen overtuigen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai convaincu ik zal hebben overtuigd
(tu) auras convaincu jij zult overtuigd hebben
(il/elle/on) aura convaincu hij/zij/men zal overtuigd hebben
(nous) aurons convaincu wij zullen overtuigd hebben
(vous) aurez convaincu jullie zullen overtuigd hebben
(ils/elles) auront convaincu zij zullen overtuigd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') convaincrais ik zou overtuigen
(tu) convaincrais jij zou overtuigen
(il/elle/on) convaincrait hij/zij/men zou overtuigen
(nous) convaincrions wij zouden overtuigen
(vous) convaincriez jullie zouden overtuigen
(ils/elles) convaincraient zij zouden overtuigen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais convaincu ik zou hebben overtuigd
(tu) aurais convaincu jij zou overtuigd hebben
(il/elle/on) aurait convaincu hij/zij/men zou hebben overtuigd
(nous) aurions convaincu wij zouden overtuigd hebben
(vous) auriez convaincu u zou overtuigd hebben
(ils/elles) auraient convaincu zij zouden overtuigd hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') convienne ik overtuig
(tu) conviennes jij overtuig
(il/elle/on) convienne hij/zij/men overtuigt
(nous) convainquions wij overtuigen
(vous) convainquiez jullie overtuigen
(ils/elles) conviennent zij overtuigen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie convaincu ik heb overtuigd
(tu) aies convaincu jij hebt overtuigd
(il/elle/on) ait convaincu hij/zij/men heeft overtuigd
(nous) ayons convaincu wij hebben overtuigd
(vous) ayez convaincu jullie/zijn overtuigd
(ils/elles) aient convaincu zij zouden overtuigd hebben

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Convainquons! overtuig
Convains! U overtuigt