10K+ studenten - 4.8/5
Leer met een leraar Inclusief leermaterialen Oefen conversatie

Défaire (uitpakken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van défaire (uitpakken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

Défaire (uitpakken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 1: Voyager : en pleine nature ! (Reizen: op avontuur!)

Les 2: Faire vos valises (Je bagage pakken)

Infinitif Participe passé
Défaire (uitpakken) défait (uitgepakt)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') défaire ik pak uit
(tu) défais jij pakt uit
(il/elle/on) défait hij/zij/men pakt uit
(nous) défaitons wij pakken uit
(vous) défaites jullie pakken uit
(ils/elles) défont zij pakken uit

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') défafais ik pakte uit
(tu) défafais jij/je maakte uit
(il/elle/on) défaisait hij/zij/men pakte uit
(nous) défafions/défaisions wij pakten uit
(vous) défafiez/défaisiez jullie pakten uit
(ils/elles) défaisaient zij pakten uit

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai défait ik heb uitgepakt
tu as défait jij hebt uitgepakt
il/elle/on a défait hij/zij/men heeft uitgepakt
nous avons défait wij hebben uitgepakt
vous avez défait u hebt uitgepakt
ils/elles ont défait zij hebben uitgepakt

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais défait ik had uitgepakt
tu avais défait jij had uitgepakt
il/elle/on avait défait hij/zij/men had uitgepakt
nous avions défait wij hadden uitgepakt
vous aviez défait jullie hadden uitgepakt
ils/elles avaient défait zij hadden uitgepakt

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') déferai ik zal uitpakken
(tu) déferas jij zult uitpakken
(il/elle/on) défera hij/zij/men zal uitpakken
(nous) déferons wij zullen uitpakken
(vous) déferez jullie zullen uitpakken
(ils/elles) déferont zij zullen uitpakken

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai défait ik zal uitgepakt hebben
(tu) auras défait jij zult hebben uitgepakt
(il/elle/on) aura défait hij/zij/men zal uitgepakt hebben
(nous) aurons défait wij zullen uitgepakt hebben
(vous) aurez défait jullie zullen uitgepakt hebben
(ils/elles) auront défait zij zullen uitgepakt hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') déferais ik zou uitpakken
(tu) déferais jij zou uitpakken
(il/elle/on) déferait hij zou uitpakken
(nous) déferions wij zouden uitpakken
(vous) déferiez u zou uitpakken
(ils/elles) déferaient zij zouden uitpakken

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais défait ik zou uitgepakt hebben
(tu) aurais défait jij zou uitpakken
(il/elle/on) aurait défait hij zou uitgepakt hebben
(nous) aurions défait wij zouden uitgepakt hebben
(vous) auriez défait jullie zouden uitgepakt hebben
(ils/elles) auraient défait zij zouden uitgepakt hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') défasse ik uitpak
(tu) défasses jij uitpak
(il/elle/on) défasse hij/zij/men uitpak
(nous) défassions wij uitpakken
(vous) défassiez jullie uitpakken
(ils/elles) défassent zij pakken uit

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j’aie défait ik heb uitgepakt
(tu) que tu aies défait jij zou uitgepakt hebben
(il/elle/on) qu’il/elle/on ait défait hij/zij/men uitpakt
(nous) que nous ayons défait wij hebben uitgepakt
(vous) que vous ayez défait jullie uitpakken hebben
(ils/elles) qu’ils/elles aient défait zij hebben uitgepakt

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Défais! Jij pak uit
Défais! Jij pak uit