Déménager (verhuizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van déménager (verhuizen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Déménager (verhuizen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Categorie: a2

Module 5: Ménage quotidien (Dagelijks huishouden)

Les 29: Chez l'agent immobilier (Bij de makelaar)

Infinitif Participe passé
Déménager (verhuizen) déménagé (verhuisd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') déménage ik verhuis
(tu) déménages jij verhuist
(il/elle/on) déménage hij/zij/men verhuist
(nous) déménageons wij verhuizen
(vous) déménagez u verhuist
(ils/elles) déménagent zij verhuizen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') je déménageais ik verhuisde
tu déménageais jij verhuisde
il/elle/on déménageait hij/zij/men verhuisde
nous déménagions wij verhuisden
vous déménagiez jullie verhuisden/u verhuisde
ils/elles déménageaient zij verhuisden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai déménagé ik ben verhuisd
tu as déménagé jij bent verhuisd
il/elle/on a déménagé hij/zij/men is verhuisd
nous avons déménagé wij zijn verhuisd
vous avez déménagé U bent verhuisd
ils/elles ont déménagé zij zijn verhuisd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais déménagé ik was verhuisd
tu avais déménagé jij was verhuisd
il/elle/on avait déménagé hij/zij/men was verhuisd
nous avions déménagé wij waren verhuisd
vous aviez déménagé jullie waren verhuisd
ils/elles avaient déménagé zij waren verhuisd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') déménagerai ik zal verhuizen
(tu) déménageras jij zult verhuizen
(il/elle/on) déménagera hij/zij/men zal verhuizen
(nous) déménagerons wij zullen verhuizen
(vous) déménagerez jullie zullen verhuizen
(ils/elles) déménageront zij zullen verhuizen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai déménagé ik zal verhuisd zijn
(tu) auras déménagé jij zult verhuisd zijn
(il/elle/on) aura déménagé hij/zij/men zal verhuisd zijn
(nous) aurons déménagé wij zullen verhuisd zijn
(vous) aurez déménagé jullie zullen verhuisd zijn
(ils/elles) auront déménagé zij zullen verhuisd zijn

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') déménagerais Ik zou verhuizen
(tu) déménagerais jij zou verhuizen
(il/elle/on) déménagerait hij zou verhuizen/zij zou verhuizen/men zou verhuizen
(nous) déménagerions wij zouden verhuizen
(vous) déménageriez jullie zouden verhuizen
(ils/elles) déménageraient zij zouden verhuizen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais déménagé ik zou verhuisd zijn
(tu) aurais déménagé jij zou verhuisd zijn
(il/elle/on) aurait déménagé hij/zij/men zou verhuisd zijn
(nous) aurions déménagé wij zouden zijn verhuisd
(vous) auriez déménagé u zou verhuisd zijn
(ils/elles) auraient déménagé zij zouden verhuisd zijn

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') déménage ik verhuis
(tu) déménages jij verhuist
(il/elle/on) déménage hij/zij/men verhuist
(nous) déménagions wij verhuizen
(vous) déménagiez jullie verhuisen
(ils/elles) déménagent zijverhuizen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie déménagé ik ben verhuisd
(tu) que tu aies déménagé jij bent verhuisd
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait déménagé hij/zij/men is verhuisd
(nous) que nous ayons déménagé wij dat wij verhuisd zijn
(vous) que vous ayez déménagé jij/u bent verhuisd
(ils/elles) qu'ils/elles aient déménagé zij zijn verhuisd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Verhuis
Déménage! Verhuis