Discuter (bespreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van discuter (bespreken) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Discuter (bespreken) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 6: Au travail (Op het werk)

Les 40: Bureau et réunions (Kantoor en vergaderingen)

Infinitif Participe passé
Discuter (bespreken) discuté (gediscussieerd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') discute ik bespreek
(tu) discutes jij bespreekt
(il/elle/on) discute hij/zij/men bespreekt
(nous) discutons wij bespreken
(vous) discutez jullie bespreken
(ils/elles) discutent zij bespreken

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') discutais ik besprak
(tu) discutais jij besprak
(il/elle/on) discutait hij/zij/men besprak
(nous) discutions wij bespraken
(vous) discutiez jullie bespraken/u besprak
(ils/elles) discutaient zij bespraken

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') ai discuté ik heb besproken
(tu) as discuté jij hebt besproken
(il/elle/on) a discuté hij besprak/zij besprak/men besprak
(nous) avons discuté wij hebben besproken
(vous) avez discuté jullie hebben besproken
(ils/elles) ont discuté zij hebben besproken

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais discuté ik had besproken
(tu) avais discuté jij had besproken
(il/elle/on) avait discuté hij/zij/men had besproken
(nous) avions discuté wij hadden besproken
(vous) aviez discuté u had besproken
(ils/elles) avaient discuté zij hadden besproken

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') discuterai ik zal bespreken
(tu) discuteras jij zal bespreken
(il/elle/on) discutera hij/zij/men zal bespreken
(nous) discuterons wij zullen bespreken
(vous) discuterez jullie zullen bespreken
(ils/elles) discuteront zij zullen bespreken

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai discuté ik zal besproken hebben
(tu) auras discuté jij zult besproken hebben
(il/elle/on) aura discuté hij/zij/men zal besproken hebben
(nous) aurons discuté wij zullen besproken hebben
(vous) aurez discuté jullie zullen besproken hebben
(ils/elles) auront discuté zij zullen besproken hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') discuterais ik zou bespreken
(tu) discuterais jij zou bespreken
(il/elle/on) discuterait hij/zij/men zou bespreken
(nous) discuterions wij zouden bespreken
(vous) discuteriez u zou bespreken
(ils/elles) discuteraient zij zouden bespreken

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais discuté ik zou besproken hebben
(tu) aurais discuté jij zou besproken hebben
(il/elle/on) aurait discuté hij/zij/men zou besproken hebben
(nous) aurions discuté wij zouden besproken hebben
(vous) auriez discuté u zou besproken hebben
(ils/elles) auraient discuté zij zouden besproken hebben

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') discute ik bespreek
(tu) discutes jij bespreekt
(il/elle/on) discute hij/zij/men bespreekt
(nous) discutions wij bespreken
(vous) discutiez u bespreekt
(ils/elles) discutent zij bespreken

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie discuté ik heb besproken
(tu) aies discuté jij hebt besproken
(il/elle/on) ait discuté hij/zij/men heeft besproken
(nous) ayons discuté wij hebben besproken
(vous) ayez discuté u hebt besproken
(ils/elles) aient discuté zij hebben besproken

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Discute! jij bespreekt
Discutons! bespreken wij