Économiser (sparen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van Économiser (sparen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Économiser (sparen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 5: Ménage quotidien (Dagelijks huishouden)

Les 34: Être à la retraite (Met pensioen gaan)

Infinitif Participe passé
Économiser (sparen) économisé (bespaard)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'économise ik spaar
tu économises jij spaart
il/elle/on économise hij/zij/men spaart
nous économisons wij sparen
vous économisez jullie besparen
ils/elles économisent zij sparen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'économisais ik spaarde
tu économisais jij spaarde
(il/elle/on) il économisait / elle économisait / on économisait hij spaarde / zij spaarde / men spaarde
nous économisions wij spaarden
vous économisiez u spaarde
(ils/elles) ils économisaient / elles économisaient zij spaarden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai économisé ik heb gespaard
tu as économisé jij hebt gespaard
il/elle/on a économisé hij/zij/men heeft gespaard
nous avons économisé wij hebben gespaard
vous avez économisé u heeft gespaard
ils/elles ont économisé zij hebben gespaard

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais économisé ik had gespaard
(tu) avais économisé jij had gespaard
(il/elle/on) avait économisé hij/zij/men had gespaard
(nous) avions économisé wij hadden gespaard
(vous) aviez économisé jullie hadden gespaard/U had gespaard
(ils/elles) avaient économisé zij hadden gespaard

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') j'économiserai ik zal sparen
(tu) économiseras jij zult sparen
(il/elle/on) économisera hij/zij/men zal sparen
(nous) économiserons wij zullen sparen
(vous) économiserez u zult sparen
(ils/elles) économiseront zij zullen sparen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai économisé ik zal gespaard hebben
(tu) auras économisé jij zult gespaard hebben
(il/elle/on) aura économisé hij/zij/men zal gespaard hebben
(nous) aurons économisé wij zullen gespaard hebben
(vous) aurez économisé u zult gespaard hebben
(ils/elles) auront économisé zij zullen gespaard hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') économiserais ik zou sparen
(tu) économiserais jij zou sparen
(il/elle/on) économiserait hij/zij/men zou sparen
(nous) économiserions wij zouden sparen
(vous) économiseriez u zou besparen
(ils/elles) économiseraient zij zouden sparen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais économisé ik zou hebben gespaard
(tu) aurais économisé jij zou gespaard hebben
(il/elle/on) aurait économisé hij/zij/men zou hebben gespaard
(nous) aurions économisé wij zouden gespaard hebben
(vous) auriez économisé u zou gespaard hebben
(ils/elles) auraient économisé zij zouden hebben gespaard

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') économise ik spaar
(tu) économises jij spaart
(il/elle/on) économise hij/zij/het spaart
(nous) économisions wij sparen
(vous) économisiez jullie sparen
(ils/elles) économisent zij sparen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie économisé ik heb gespaard
(tu) que tu aies économisé jij dat jij gespaard hebt
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait économisé hij/zij/men heeft gespaard
(nous) que nous ayons économisé wij dat wij gespaard hebben
(vous) que vous ayez économisé jij hebt gespaard / u hebt gespaard
(ils/elles) qu'ils/elles aient économisé zij hebben gespaard

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
N/A je spaart
Économise! U spaart