Élever (opvoeden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van Élever (opvoeden) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Élever (opvoeden) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 3: Projets du week-end (Weekendplannen)

Les 18: Visiter la campagne (Bezoek het platteland)

Infinitif Participe passé
Élever (opvoeden) élevé (verhoogd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') Présent de l'indicatif ik voed op
(tu) j'élève jij voedt op
(il/elle/on) tu élèves hij/zij/men voedt op
(nous) il élève / elle élève / on élève wij opvoeden / zij opvoeden / men opvoedt
(vous) nous élevons jullie opvoeden / u voedt op
(ils/elles) vous élevez zij opvoeden

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') élevais ik voedde op
(tu) élevais jij voedde op
(il/elle/on) élevait hij/zij/men voedde op
(nous) élevions wij voedden op
(vous) éleviez jullie voedden op
(ils/elles) élevaient zij voedden op

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai élevé ik heb opgevoed
tu as élevé jij hebt opgevoed
il/elle/on a élevé hij/zij/men heeft opgevoed
nous avons élevé wij hebben opgevoed
vous avez élevé u hebt opgevoed
ils/elles ont élevé zij hebben opgevoed

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') j'avais élevé ik had opgevoed
tu avais élevé jij had opgevoed
il/elle/on avait élevé hij/zij/men had opgevoed
nous avions élevé wij hadden opgevoed
vous aviez élevé jullie hadden opgevoed
ils/elles avaient élevé zij hadden opgevoed

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') j'élèverai ik zal opvoeden
tu élèveras jij zult opvoeden
il/elle/on élèvera hij/zij/men zal opvoeden
nous élèverons wij zullen opvoeden
vous élèverez jullie zullen opvoeden
ils/elles élèveront zij zullen opvoeden

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai élevé / serai élevé ik zal opgevoed hebben / zal opgevoed worden
(tu) auras élevé / seras élevé jij zult opgevoed hebben
(il/elle/on) aura élevé / sera élevé hij zal hebben opgevoed / hij zal worden opgevoed
(nous) aurons élevé / serons élevés wij zullen opgevoed hebben / wij zullen opgevoed zijn
(vous) aurez élevé / serez élevés jullie zullen opgevoed hebben / u zult opgevoed zijn
(ils/elles) auront élevé / seront élevés (zij) zullen hebben opgevoed / zullen zijn opgevoed

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') élèverais ik zou opvoeden
(tu) élèverais jij zou opvoeden
(il/elle/on) élèverait hij/zij/men zou opvoeden
(nous) élèverions wij zouden opvoeden
(vous) élèveriez jullie zouden opvoeden
(ils/elles) élèveraient zij zouden opvoeden

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') aurais élevé ik zou opgevoed hebben
(tu) aurais élevé jij zou hebben opgevoed
(il/elle/on) aurait élevé hij/zij/men zou hebben opgevoed
(nous) aurions élevé wij zouden hebben opgevoed
(vous) auriez élevé u zou hebben opgevoed
(ils/elles) auraient élevé zij zouden hebben opgevoed

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') élève ik opvoed
(tu) élèves tu opvoed
(il/elle/on) élève hij/zij/men opvoedt
(nous) élèvions wij opvoeden
(vous) élèviez jullie opvoeden/u opvoedt
(ils/elles) élèvent zij opvoeden

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') aie élevé / aie élevé ik heb opgevoed
(tu) aies élevé / aies élevé jij hebt opgevoed
(il/elle/on) ait élevé / ait élevé hij/zij/men heeft opgevoed
(nous) ayons élevé / ayons élevé wij hebben opgevoed
(vous) ayez élevé / ayez élevé jullie hebben opgevoed
(ils/elles) aient élevé / aient élevé zij hebben opgevoed

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Élève! jij voed op
Élevons! Jullie voed op!