Entourer (omringen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Vervoeging van entourer (omringen) voor alle werkwoordstijden met voorbeeldzinnen en oefeningen.

 Entourer (omringen) - Werkwoordsvervoeging en oefeningen

Leermaterialen die dit werkwoord implementeren:

Niveau: A2

Module 3: Projets du week-end (Weekendplannen)

Les 21: Faire une promenade le dimanche. (Op zondag een wandeling maken.)

Infinitif Participe passé
Entourer (omringen) entouré (omringd)

Werkwoordsvervoegingen

Indicatif

Present 

Frans Nederlands
(je/j') j'entoure ik omring
(tu) entoures jij omringt
(il/elle/on) entoure hij/zij/men omringt
(nous) entourons wij omringen
(vous) entourez jullie omringen
(ils/elles) entourent zij omringen

Imparfait 

Frans Nederlands
(je/j') entourais ik omringde
(tu) entourais jij omringde
(il/elle/on) entourait hij/zij/men omringde
(nous) entourions wij omringden
(vous) entouriez jullie omringen/u omringde
(ils/elles) entouraient zij omringden

Passé composé 

Frans Nederlands
(je/j') j'ai entouré ik heb omringd
tu as entouré jij hebt omringd
il/elle/on a entouré hij/zij/men heeft omringd
nous avons entouré wij hebben omringd
vous avez entouré jullie hebben omringd
ils/elles ont entouré zij hebben omringd

Plus-que-parfait 

Frans Nederlands
(je/j') avais entouré ik had omringd
(tu) avais entouré jij had omringd
(il/elle/on) avait entouré hij/zij/men had omringd
(nous) avions entouré wij hadden omringd
(vous) aviez entouré jullie hadden omringd
(ils/elles) avaient entouré zij hadden omringd

Futur simple 

Frans Nederlands
(je/j') j'entourerai ik zal omringen
tu entoureras jij zal omringen
il/elle/on entourera hij/zij/men zal omringen
nous entourerons wij zullen omringen
vous entourerez jullie zullen omringen
ils/elles entoureront zij zullen omringen

Futur antérieur 

Frans Nederlands
(je/j') aurai entouré ik zal omringd hebben
(tu) auras entouré jij zult omringd hebben
(il/elle/on) aura entouré hij/zij/men zal hebben omringd
(nous) aurons entouré Wij zullen omringd hebben
(vous) aurez entouré u zult omringd hebben
(ils/elles) auront entouré zij zullen omringd hebben

Conditionnel

Conditionnel présent 

Frans Nederlands
(je/j') entourerais ik zou omringen
(tu) entourerais jij zou omringen
(il/elle/on) entourerait hij/zij/men zou omringen
(nous) entourerions wij zouden omringen
(vous) entoureriez u zou omringen
(ils/elles) entoureraient zij zouden omringen

Conditionnel passé 

Frans Nederlands
(je/j') j'aurais entouré ik zou omringen
tu aurais entouré jij zou omringen
il/elle/on aurait entouré hij/zij/men zou omringen
nous aurions entouré wij zouden omringen
vous auriez entouré jullie zouden omringen
ils/elles auraient entouré zij zouden omringen

Subjonctif

Subjonctif présent 

Frans Nederlands
(je/j') entoure ik omring
(tu) entoures tu omringt
(il/elle/on) entoure hij/zij/men omringt
(nous) entourions wij omringen
(vous) entouriez u omringt
(ils/elles) entourent zij omringen

Subjonctif passé 

Frans Nederlands
(je/j') que j'aie entouré/entourée ik heb omringd
(tu) que tu aies entouré/entourée jij dat je ben omringd
(il/elle/on) qu'il/elle/on ait entouré/entourée hij/zij/men dat hij omringd heeft
(nous) que nous ayons entouré/entourée wij dat wij omringd hebben
(vous) que vous ayez entouré/entourée jullie hebben omringd
(ils/elles) qu'ils/elles aient entouré/entourée zij zijn omringd

Impératif

Impératif 

Frans Nederlands
Entoure Omring
Entourons wij omringen
Entourez Omring u